Jos was gek op snelheid. Het kon hem niet hard genoeg gaan. Vanzelfsprekend wilde hij met de racefiets sneller dan snel, maar we doelen ook op motoren (zoals we al eerder beschreven hebben) en eveneens op auto’s. Eigenlijk leidde hij zichzelf op tot kamikazepiloot. Wanneer zou het misgaan, wanneer zou een verkeerde inschatting van een bocht of van de snelheid van een tegenligger hem fataal worden? Maar het ging steeds weer goed. De spreekwoordelijke engelbewaarder was continu in de buurt. Maar hou je goed vast bij dit verhaal.
Profwielrenner Jos had een passie voor hard rijden, zo hard mogelijk. Waar kwam dat vandaan? Hij noemt allereerst zijn vader Henk. Hij ligt aan de bron van Jos’ sterke verlangen naar racen met motoren en auto’s. Jos: “Een onderdeel van de opvoeding was de voorbereiding op het behalen van het rijbewijs en dan specifiek de praktijk. Vanaf dertien jaar ongeveer. Eerst paar keer met z’n tweeën op pad, pedalen dienen voor….. koppeling, schakelen, bochten, remmen enzovoort. Dan had je dat alvast onder de knie en zouden uiteindelijk een paar rijlessen volstaan.” Toen de jonge tiener het autorijden voldoende beheerste, mocht hij op zondagochtend rijden als het gezin op bezoek ging bij opa en oma Lammertink in Rectum. Tien kilometer over binnenwegen. Jos: “Ik zat achter het stuur van de Mercedes, pa zat ernaast, ma en mijn broers en zussen achterin. Later deden Herman en Laurens het ook.”
De eerste anekdote dient zich aan. Op een dag reed broertje Laurens de familie naar Rectum. “Hij kon nog niet over het stuur kijken. Opeens kwam de politie voorbij, ze stopten, zagen de kleine chauffeur, reden terug en gaven een stopteken. Laurens was in paniek. Hij stopte.
‘Wat zijn we aan het doen? Mag ik even uw rijbewijs, want aan de bestuurder hoef ik die niet te vragen’
‘We rijden hier’, zei pa. ‘Ik leer hem dat.’
We kwamen er met een waarschuwing af. Geluk gehad.”
Jos was zestien jaar toen hij zijn rijkunsten in de praktijk wilde toepassen. Hij had genoeg geleerd op achterafweggetjes, had wat guldens gespaard bij de wielerwedstrijden voor nieuwelingen en kocht zich een Fiat 600. “We zetten hem in het bos 500 meter van ons huis neer en als de kust vrij was, gingen we erin ‘jaagn’. Maar op een dag deed de Fiat het niet. Een veertienjarige buurjongen, een zekere René, die op de LTS de richting autotechniek deed, zei dat het aan de contactpunten kon liggen. Die waren wellicht nat. Zijn diagnose bleek juist. Hij fikste het, maar wilde als compensatie dan ook graag rijden.
Jos moest de monteur natuurlijk wel tevreden houden en samen met Herman achterin reden ze naar het “Westervenne” waar René het stuur overnam. Eerst draaide hij zijn raampje open. Met de elleboog uit het raam kon hij beter rijden, zei hij. Ze reden over een rechte zandweg met links een door betonnen paaltjes afgeschermd fietspad en rechts naast de weg had je een brede sloot. De snelheid werd continu opgevoerd. Toen dat naar zijn zin was, werden er wat slingerende bewegingen ingezet. Buiten de harde rijsporen brak de auto toch wel wat meer uit dan verwacht. Jos: “Stuurcorrecties hadden een averechts effect, we zwiepten in steeds bredere bochten van links naar rechts. Nog één keer rakelings langs de rand van de sloot en toen raakten we met dat lichte autootje een betonnen paaltje. We gingen tig keer over de kop en eindigden ondersteboven op het fietspad. Alle ruiten waren eruit en het dak was volledig ingedeukt. Herman en ik zaten er nog ingepropt, maar René was weg. Er lekte benzine over ons heen. We riepen ‘René, René, René’. Hij lag meters ver op de heide, was er tijdens de koprollen uitgeslingerd. We kropen eruit. Als we met auto en al in de brede sloot terechtgekomen waren, hadden we het niet kunnen navertellen.”
Jos stelde voor de tractor op te halen om het wrak weg te slepen, maar René had een beter idee: de nummerborden eraf halen, in kleine stukjes breken en overal verspreiden tussen afval en in de grond. Daarna togen de jongens naar huis om wat te bekomen van het avontuur.
Die avond kwam de kapper om het gezin te knippen. “Net toen ik aan de beurt was”, vertelt Jos, ”kwamen er twee politieagenten aan de deur. ‘Heeft u een Fiat 600’, vroegen ze. ‘Nee’, zei vader Henk, ‘ik heb een Mercedes. Voor mijn werk.’ Maar de agenten waren via het chassisnummer bij de garage gaan informeren, waar ze te horen kregen dat de auto door ene Jos Lammertink was opgehaald. Ik kreeg een rooie kop en gaf toe dat het mijn auto was, maar ik zei ook dat ik degene die gereden had, niet zou verlinken.”
De auto werd afgesleept. Een proces-verbaal en een rechtszaak zouden volgen. Op een dag was het zover, de jongemannen moesten naar de rechtbank. “We gingen ernaartoe op de fiets en mijn moeder ging mee op de brommer. We zaten op de eerste rij. We werden bestraffend toegesproken. Ik kreeg een boete van 75 gulden, René van 50 gulden. Inderdaad, we kwamen goed weg. Als we in die sloot neergekomen waren, hadden we een groot probleem gehad. Als de lekkende benzine in de fik was gevlogen idem. Maar we hadden alleen paar schrammen en een boete die te overzien was.”
Het rijden zonder rijbewijs was niet zo’n punt in zeventiger jaren. Jos herinnert zich een Ster van Zwolle waarin hij meeging met Nico Hilberink om te kijken. Zelf was hij nog junior. “Dan is het gebruikelijk dat je de koers afsteekt om de renners onderweg een paar keer te zien. En MZ had wel een auto, maar geen chauffeur. Dat was voor mij geen probleem.’, aldus Jos, die zich als vrijwilliger aanbood. Al snel sloot hij aan bij een wielerfanaat die goed bekend was met de binnenwegen, zodat ze de coureurs dikwijls konden zien. Op het laatst moesten ze toch nog met hoge snelheid over de autobaan naar Zwolle om de finish te kunnen zien. Er was een auto die constant links bleef rijden en zich niet wilde laten passeren. Via de vluchtstrook lukte dat uiteindelijk wel. Jammer genoeg was het een onopvallende politieauto die hen aan de kant zette. Met een waarschuwing kwamen ze ervan af.
Jos heeft nog meer anekdotes in petto met als belangrijkste items het rijden zonder rijbewijs, politie aan de deur en een boze vader Henk.
Uiteindelijk haalde hij direct het rijbewijs. “We huurden dan soms voor 50 gulden een Volkswagen Kever en gingen dan met z’n vieren voor gek en onwies aan het racen. Nu kon ik eens rijles geven.”
Later had hij verkering met Annet die in Haaksbergen op kamers woonde. De auto van zijn vader lenen, dat ging moeizaam en kon meestal niet, want die had hem nodig voor zijn werk. De belofte dat hij het met zijn Mercedes wel rustig aan zou doen nam vader Henk (terecht) niet erg serieus.
Nog een onderdeel van de opvoeding was: vóór 24.00 uur thuis zijn. Anders was de deur op slot en moest je het maar uitzoeken. Als 20-jarige was Jos nog het voorbeeld voor de rest van de familie.
Dan heb je een opbloeiende liefdesrelatie tussen een ziekenverzorgende in opleiding, die op half uur rijden op kamertje in verpleeghuis woont, en een talentvolle wielrenner, Jos. Er waren dus weinig mogelijkheden om elkaar ’s avonds te zien. Dat maakt dat de tijd om samen te zijn, schaars was. Dus hoe sneller Jos reed, hoe langer ze samen konden zijn. Het werd een soort race tegen de klok, een tijdrit. Altijd reed hij tegen de klok, altijd vol gas. Ondanks alle beloftes om voorzichtig te zijn en zich aan de verkeersregels te houden, kwam daar in praktijk niets van terecht.
Uiteindelijk werd er een oplossing gevonden voor het tijdsprobleem, een Porsche 911. Maar was dat wel een oplossing of?
Jos: “Nadat ik de Porsche in Apeldoorn had opgehaald kon er gelijk een vergelijkend warenonderzoek gestart worden. Kun je daar nu harder mee door de bocht dan een Opel Rekord of Ascona? Vanuit Wierden centrum reed ik naar huis de Hexelseweg op en dan kwam je bij ‘de bocht van de Spar’. Het is een soort chicane, linkse en rechtse bocht kort na elkaar, die met 130 à 140 km/h goed te doen was. Maar met de Porsche? Het was rustig op de weg, de acceleratie veel beter, dus eerst maar eens met ruim 130 km/h de bocht in en met 160 km/h de tweede bocht uit. Dan kwam nog eerst een flauwe linkerbocht, voordat ik op het rechte stuk naar huis kwam. In de binnenbocht stond dicht aan de weg de boerderij van Dam Wichers, die het zicht voor de bocht ontnam. Maar zag ik daar nu een trekker de weg opkomen? Inderdaad zo’n ouwe Lanz stak over om ook dezelfde richting als ik op te gaan. Maar ik naderde snel en kwam op het punt waar ik moest beslissen of ik de trekker in ging halen òf zou remmen om erachter te blijven. Ik besloot om te passeren en exact op dat moment kwam er toch een tegenligger aan. Ik kon gelijk de eerste noodstop testen. Met vier gierende banden schoot ik met 150+ tussen de trekker en de tegenligger door, de auto bleef gelukkig recht. Een grote blauwe wolk van de rokende banden achter me. Heb maar snel gemaakt dat ik weg kwam. Maar de auto was plots een ‘hobbelbak’ geworden. Dezelfde dag werd daarvan de oorzaak gevonden, vier banden met slijtageplekken op het canvas.”
Augustus 1977. Op de planning stond de Ronde van Genemuiden om een uurtje of vier ’s middags. Zus Gea was voorbereidingen aan het treffen om naar ‘s-Hertogenbosch te gaan. Dat woonde haar vriendin en daar wou ze met de trein naartoe. Jos zat zich dat te bekijken en vroeg haar wat zo’n treinkaartje kostte.
‘Waarom al die belangstelling’, vroeg Gea.
‘Nou voor dat geld wil ik je ook wel brengen en dat heeft alleen maar voordelen’, reageerde Jos.
‘Zoals?’
‘Nou je bent er sneller, ik zet je voor de deur af en ik kan me even lekker uitleven in de bolide.’
Zo gezegd zo gedaan. Enkele uren later won Jos de ronde van Genemuiden met een ronde voorsprong.
GENEMUIDEN.(1977.08.06) Amateurs: 1. Jos Lammertink, 2. Gerrit Möhlmann, 3. Jan Spijker, 4. Gerrit Brokelman, 5. D. Lolkema, 6. Bé Duit, 7. Peter Noy, 8. Henk Boom, 9. Th. Hofstede, 10. Egbert Koersen.
Nog een verhaal over de snelle jongeman. “Op de terugweg van Haaksbergen zat ik weer eens in een race tegen de klok om op tijd thuis te zijn. Op de weg van Rijssen naar Wierden waar ik op topsnelheid aan het cruisen was, zag ik in mijn ooghoek in auto naderen vanaf de Enterweg. Ik reed vol, dus 150 kilometer te snel, en moest een beslissing nemen over de te ondernemen actie. Ging ik remmen om die auto voor te laten of was ik sowieso eerder bij die zijweg? Ik besloot om helemaal links van de weg te blijven en geen snelheid te minderen. Op 200 meter afstand zag ik dat het een Fiat 127 was van de politie die ook in dezelfde richting wilde. Alsnog remmen was onmogelijk, dus ging het volle bak richting Wierden. Na een flauwe bocht stonden daar verkeerslichten, die op rood stonden, maar een kniesoor die daarop let. Lang verhaal kort, ik was voor 24:00 uur thuis. De volgende dag moest ik me melden op het politiebureau en trof daar de agent die de avond ervoor dienst had gehad. Het was een gemoedelijk gesprek. Hij was zich doodgeschrokken, moest wel een proces-verbaal opmaken. Ik zou voor moeten komen bij de rechtbank.”
Daar sprak de rechter hem aan. ‘U heeft gereden, nou gereden, laagvliegen mag je dat wel noemen met een snelheid van 140 kilometer per uur en bovendien heeft u daarna de verkeerslichten genegeerd!’ Jos: “Ik kon bij de rechter zonder te liegen, ontkennen dat ik 140 had gereden. Ook had de dienstdoende agent nooit kunnen constateren dat ik door auto’s gereden omdat de verkeerslichten na een bocht waren. ‘Dan gaan we de zitting verdagen en nodigen we de dienstdoende agent ook uit’ besloot de rechter. Bij de zitting kon ik niet aanwezig zijn en werd ik bij verstek veroordeeld, ƒ 200,- voor de snelheid ƒ 100,- voor het rode licht.”
Soms kwam hij ook na de tijdslimiet thuis. Alles werd dan in het werk gesteld om het te halen, maar dan trof hij een dichte deur. “Chagrijnig instappen weer, driften door het zandpad naar de Hexelseweg en met gierende banden naar de parkeerplaats bij de Vossenbos een kilometer verderop. Stoel in de relaxstand en slapen tot je ‘s morgens werd gewekt door de zon die in je gezicht scheen. Dan wachten tot na halfzes, want dan ging pa naar zijn werk, om thuis nog een paar uur te slapen.”
Eens kwam Jos ver na de tijdslimiet thuis en mocht hij zowaar naar binnen. Bleek dat zijn vader altijd luisterde naar een scanner. Ruim voor de tijdslimiet had hij daarop gehoord dat diverse politiekorpsen bezig waren met een achtervolging op een witte Porsche met het kenteken 01-01-HR. Jos: “Het had blijkbaar toch indruk op hem gemaakt en hij kon een lach niet onderdrukken toen ik hem dat uit de doeken deed.”
Andermaal een bizarre anekdote. Het gebeurde op een trieste, donkere dag in november van het jaar 1977. Op de planning stond een veldrit in Praag. Hij had een lange autorit voor de boeg, dus ging Jos even naar de Spar om wat snaaiwerk voor onderweg te halen. Kon hij meteen ook nog even de Porsche de sporen geven.
Op de terugweg reed hij 200+ km per uur, zoals gebruikelijk. “Ik zag iets ongewoons bij het huis van buren en keek nog eens om”, vertelt hij. “Ik keek weer voor me en zag een beige Simca staan op mijn weghelft, die met door de weersomstandigheden me nog niet opgevallen was. Nog eens ‘inzoomen’, die auto bleek stil te staan. En tegelijkertijd kwam mij een vrachtwagen tegemoet. In een flits zag ik een personenauto boven de cabine uitsteken. Zo’n vrachtwagen met twee lagen auto’s op de aanhanger. Links- en rechts van de weg stonden dikke eikenbomen en ik had nog 150+ kilometer per uur op de teller. Dan moet er snel gehandeld worden en ik had drie keuzes. Kiezen voor de eikenbomen of de vrachtwagen zou ik niet meer kunnen navertellen dus dan maar proberen om de Simca 1308 GT zo zachtjes mogelijk te raken. Vol, vol, vol op de rem, mezelf schrap zetten en zo knalde ik achterop de Simca. Daar zat een persoon in, de heer Dubbers, zakenman uit Wierden. Door de impact brak zijn voorstoel af en kwam hij op de achterbank terecht. Onderwijl kreeg zijn auto zoveel snelheid dat een eikenboom rechts van de weg zich tot ver naast het motorblok boorde. De Porsche was anderhalve meter korter geworden, tot aan de voorruit niks meer. Buren kwamen aangesneld, bekommerden zich om de man die ik aangereden had. Ik was dizzy en had wat zere polsen. Nog zittend in de auto kwam de politie. Het eerste wat ze deden was Kopie deel 3 achter mijn voorruit weghalen. Blij dat die bolide eindelijk van de straat was.”
Later had hij nog een Porsche. Ook daarmee – zo beschreven we al eerder – beleefde Jos de nodige avonturen. Eén ding was daarbij zeker. Als hij met een auto de weg opging, reed hij plankgas. Hij hield de vaart erin. Ook op de korte stukjes. Snel, sneller, snelst. De drang om het uiterste uit de auto te halen, zat in hem. Jos was een snelheids junk.