19 | BART

We gaan terug naar de Ronde van Overijssel, aflevering 49, 6 mei 2000. Dat was nog eens een heuglijke dag voor Bert en zijn familie. Want zelf werd hij die dag 62 en zoon Bart won de belangrijke wedstrijd.
“Truus, ikzelf, de hele familie, we waren allemaal in Rijssen bij de finish. Hij was alleen vooruit. Het was gigantisch mooi. Ik was enorm trots. Bart was in tranen. Ik kon het zelf maar net droog houden. Op mijn verjaardag. Heel bijzonder. Overigens was die overwinning van hem nogal beladen. Er zit een heel verhaal aan vast”, vertelt Bert. “Onze Bart was enorm gebrand op de overwinning.”

Waarom was Bart die zesde mei in 2000 zo gespitst op de zege in de Ronde van Overijssel?
Bert: “Bart werd in 1998 tweede achter de Deen Tayeb Braikia. Een jaar later werd hij door Arie Hassink en Han Vaanhold uit de Giant-ploeg gezet. Hij was op zaterdag opgenomen in de ploeg voor de Ronde van Drenthe. Een dag eerder reed hij de Ronde van Rijssen en won die koers. Maar in Drenthe aangekomen reed hij de ronde, maar kreeg na afloop de mededeling dat hij uit de ploeg gezet werd. Per brief kreeg hij daarna zijn ontslag. Ongelooflijk. Bel Bart anders maar even, hij weet het precies.”

Goed idee, want dit verhaal vraagt om een duidelijke uitleg. Ik tref hem ergens in Duitsland waar hij namens Shimano bij mountainbikewedstrijden aanwezig is. “Die zesde mei in 2000? Dat was zo’n dag dat alles op zijn plek viel”, zegt Bart. “Heel bijzonder. Ik was zoals je weet een jaar eerder uit de ploeg gezet door Han en Arie. Ik won een koers in Rijssen, ging de dag erop naar Hoogeveen voor de Ronde van Drenthe, maar kreeg pech. Na drie kilometer brak mijn stuur af. Het scheelde weinig of ik was hard gevallen. De stuurpen van de reservefiets was kapot, omdat een ploeggenoot bij de start hetzelfde euvel had. Daarom ben ik meteen naar huis gegaan. En dat was volgens Han en Arie de reden van mijn ontslag. Belachelijk natuurlijk”, zegt Bart die vanaf toen voor de ploeg van De Zwaluwen ging fietsen.

“Vanaf dat moment dacht ik al aan de Ronde van Overijssel op 6 mei 2000, de verjaardag van mijn vader. In augustus ’99 heb ik die datum al op het openingsscherm gezet van mijn telefoon. Ik zag de datum elke dag. De winter trainde ik hard door. In het voorjaar ging alles naar wens. Geen pech, geen blessures. Eind april won ik een klassieker voor clubrenners in Drenthe en reed vervolgens achter de scooter van Wim Albersen terug. Vanaf de Lemelerberg trainden we de laatste lus van de ronde nog even goed. Ik was helemaal naar de vaantjes na die pakweg 350 kilometer. Daarna gingen Otmar Beltman en ik naar de Ardennen voor een duurtraining en een paar wedstrijden. Elke dag 200 kilometer getraind.”

Bart Boom was gebrand, stond op scherp. Dat moge duidelijk zijn. Wielrennend Nederland zou van hem gaan horen. Maar Cor Kiewik, de ploegleider van De Zwaluwen, wilde hem op 6 mei opstellen voor de Ronde van Haarlemmermeer. “Ik zei meteen nee. Ik heb me al driekwart jaar voorbereid op ‘Overijssel’ en die rij ik. ’s Ochtends bij het opstaan voelde ik dat ik in supervorm was. Wat ook nog meespeelde was de verjaardag van mijn vader en mijn tweede plaats in 1998. Toen had ik Rudi Kemna over me heen gekregen, omdat ik volgens hem in tactisch opzicht een fout had gemaakt, wat overigens weer door Han ontkend werd.”

Dat allemaal, die trainingen, de supervorm, het onrecht van ‘98 en ’99, dat spookte allemaal door Barts hoofd. Intens gefocust vloog hij naar de finish in Rijssen, waar hij glorieus met zijn armen zwaaiend in zijn eentje over de streep reed. De klus was geklaard. Hoe voldaan kan een renner zich voelen.
’s Avonds was het dubbel feest in huize Boom. De meesten kwamen voor Bart en niet voor de jarige Bert.
Ruim 22 jaar later voelen Bert en Bart zich twee trotse Boomen. “Ik heb vorige week het verslag van 2000 van RTV Oost nog teruggeluisterd. Opnieuw kippenvel”, zegt Bart.

Met Han Vaanhold kan hij wel weer door één deur. “Arie Hassink? Die heb ik nooit meer gesproken en daar heb ik ook geen behoefte aan.”

Bart stopte in 2008 op 36-jarige leeftijd. Hij is 50 jaar.

REEKALFJE

Gisteren had ik alweer geluk. Ik reed aan het eind van de morgen naar het landgoed van mijn vriend Herman en zijn vrouw op de grens van Hengevelde en Markvelde. Ze hebben daar een paradijselijke plek gecreëerd met water en watervogels, met weiland waarop een kievit broedt en met een aarden wal waarin oeverzwaluwen wonen. Pal aan de voordeur had een eend zich genesteld met 10 eieren. Je beleeft er altijd wat, maar gisteren viel ik helemaal met de neus in de boter.

De avond ervoor had Herman in een uithoek van zijn erf een vreemdsoortig gepiep gehoord. Gisterochtend was hij er weer langs gefietst en hoorde het weer. Zijn vrouw had het even later ook gehoord. Wat is dat? Is het een vogel, is het een ander diertje in nood? Toen Herman om een uur of 11 terugkwam en nog steeds het aparte piepgeluid waarnam, ging hij op zoek en vond een reekalfje. Vermagerd en in levensnood, dat zag hij als kenner van de natuur meteen. Een reemoeder laat een jong soms uren alleen, maar dit was volgens Herman duidelijk een geval van een verlaten jong. Waarom doet een reemoeder dat? Misschien omdat hij nog een jong heeft en één kind wel genoeg vindt. Wie zal het zeggen.

Hij nam het kalfje mee en legde het in een vogel-ren tussen het gras. Een ree-expert tipte hem om haar (het blijkt een jongedame te zijn) om de paar uur wat biest van een geit te voeren uit en fles met speen. Daarvoor kon hij bij een buurvrouw terecht die in haar diepvries wat biest had ingevroren.

Toen ik arriveerde had het vermagerde beestje de eerste portie biest moeiteloos opgezogen. Ik fotografeerde haar en vroeg wat zijn plan was met het kalfje, want hij had haar aangeraakt en dan zal een reegeit haar kind sowieso verstoten.

“Tja, dat is de vraag. Ik heb niet veel zin om dat kalfje groot te brengen.”

Vanmorgen nog even gebeld met Herman.
“Hoe is het met je aanwinst?”
Mooi verhaal.
“Gisteravond zag ik haar moeder bij de bosrand lopen”, vertelt hij. “Snel heb ik het kalfje met gras ingewreven en erheen gebracht. En toen liep ik daar toevallig tegen de nageboorte aan en heb de kleine daar ook nog eens mee ingewreven. De mensengeur zou daardoor verdreven moeten zijn, hoop ik. Daarna heb ik haar daar achtergelaten. Vanochtend was ze weg en ik veronderstel dat het nu goed is.”

UILENKENNERS

In deze tijden struin ik graag over boerenerven en door de natuur. Overal is het kraamtijd. Prachtige periode. Zaterdagmiddag was ik bij mijn neef Clemens in Hengevelde. Die kreeg net bezoek van twee mannen van de Uilenwerkgroep Hof van Twente. Ze controleerden de speciale nestkast aan de kastanjeboom op de hoek van het woonhuis.

“Ik denk niet dat er wat in zit”, zei Clemens. “Daar heeft nog nooit iets ingezeten.”
Een van de uilenkenners pakte een ladder en ging voor de zekerheid toch maar even kijken. Een steenuil vloog fluks naar buiten. Twintig seconden later volgde zijn/haar partner. “Vijf eieren”, zei de man met een grote glimlach. Zijn maat pakte een lijst uit de auto en noteerde de vondst. Daar stonden al heel wat locaties op met aantallen eieren cq jongen van steen-, bos- en kerkuilen.
“Het gaat heel goed dit jaar”, zegt een van de mannen, “beter dan vorig jaar.”
“Heb je nog meer voor ons?” vroeg hij vervolgens aan Clemens.
Die wees hem op de melkstal. “Daar zitten zwaluwen, er zit een duif te broeden en ook nog een torenvalk.”
“Heeft die torenvalk al jongen?”
“Nee. Dan had ik het wel gezien”, antwoordde de boer.
“Dan komen we over een paar weken terug om de jonge steenuilen en torenvalken te ringen.”
“Jullie komen maar”, zei Clemens.
De mannen vertrokken.
Clemens liet me nog even de melkstal zien met de zwaluwnesten en wees me de plek aan waar de torenvalk zit te broeden. “Verderop onder de kap zit ook nog een duif met eieren.”
Ineens zagen we de torenvalk arriveren met een muis in de bek. “Die is voor het vrouwtje”, zei Clemens. “Vorige week lagen hier allemaal veertjes van een merel, maar meestal vangt ie muizen. De duiven en zwaluwen hebben geen last van hem.”
“Nog meer?” vroeg ik.
“Er moeten hier ook wel lijsters, mezen, vinken, merels en mussen zitten met eieren. Ga maar zoeken. En kijk even in de loods. Daar hangen heel oude ski’s van mijn broer. En daarbovenop heeft een merel zijn nest gebouwd…”
Interessant bezoekje. Ik ga volgende week weer.
(wordt vervolgd dus)

18 | LANG ZAL HIJ LEVEN

We feliciteren Bert Boom met zijn verjaardag. Vandaag is het 84 jaar geleden dat hij op een bovenwoning in de Markelose Dorpsstraat is geboren. Ter gelegenheid van dit heuglijke feit richten we onze blik op de stamboom van de oud-wereldkampioen.

In het pand waar later oud-wielrenner Harry (Bill) Rouweler een bar had, baarde Dieneke Boom-Dollekamp op 6 mei 1938 een zoon. Zij en haar uit Hellendoorn afkomstige man Hendrik hadden al twee dochters, Hendrikje en Johanna (later Hennie en Jos genoemd). Bertus, zoals hij toen nog heette, werd genoemd naar een oom die op jonge leeftijd op tragische wijze overleden was. Op het feestje ter gelegenheid van zijn diplomering als etaleur zakte hij plotseling in elkaar en stierf ter plekke.
De kleine Bertus heeft zegge en schrijve drie maand in Markelo gewoond. De familie trok in de zomer naar hun nieuwe huis in de buurtschap Herike, waar zijn vader een bedrijf startte met meerdere vakgebieden onder één dak. Hij was smid en hoefsmid, elektricien, loodgieter en fietsenmaker. Moeder Dieneke was de dochter van ‘kleine Johan’, een dorpsfiguur in Markelo, smid van beroep en ook hij bedreef de ambachten die daar annex aan zijn.

Bert lacht: “Mijn vader reed op een Eysink-motor. Familie?”
“Nee Bert, jammer genoeg niet.”
“Ik pakte als tiener die motor af en toe stiekem mee. Dan deed ik de demper eraf en racete met die knappende motor over de slingerweggetjes van bungalowpark Hessenheem. Vonden die mensen niet fijn. Als ik dan weer dicht bij huis was, zette ik de motor af en reed hem freewheelend de schuur in.”
Hij vertelt over zijn vader die als weesjongen naar Markelo was gekomen. Hij kwam bij smederij Dollekamp te werken en kreeg verkering met de dochter van de smid. Toen ze trouwplannen hadden, wilden ze voor zichzelf beginnen. Het huwelijk werd voltrokken op 29 juli 1933. Hendrik was 25, Dieneke 20.

Beide ouders waren sportief. “Mijn vader voetbalde in het eerste elftal van Sportclub Markelo”, zegt Bert. “Ook was hij een van de oprichters van de bekende motorsportvereniging Ons Genoegen. Mijn moeder speelde korfbal in Markelo. Later kwamen ze vaak kijken naar wedstrijden waar ik aan meedeed.”
Bert vertelt dat zijn vader meestal aan het werk was. “Hij legde elektriciteit aan op een bouwplaats en vaak moest hij dan ook overleg plegen bij café Hargeerds.”

Moeder Dieneke voedde de kinderen op. Bert stelt ze een voor een voor. “Hendrikje (Hennie) is geboren op 13 december 1933. Ze trouwde met Henk Rensink uit Markvelde. Ze kregen vier kinderen. Johanna (Jos) kwam op de eerste kerstdag van 1935 ter wereld. Ze bleef vrijgezel, woonde in Diepenheim en is net als Hendrikje reeds overleden. Na mij kwam Zwaantje die later Swanny heette. Ze is 81 en woonde in Den Haag, Nijkerk en Duitsland. Sinds kort is Putten haar woonplaats. Ze trouwde met een neef van Jac Orie, de bekende schaatscoach. Ze kregen twee kinderen.

Gerrie woonde in Enschede. Zij is op 40-jarige leeftijd overleden. Ze was getrouwd en kreeg twee kinderen.
Mijn broer Henk is een nakomeling. Hij is 69 jaar, woonde in Friesland, is nu inwoner van Olst, is gescheiden en heeft twee kinderen. Tot slot Hans, de jongste van het gezin. Hij is een na-nakomeling en is ruim 20 jaar jonger dan ik. Hij trouwde met José Stamsnijder, een zus van Hennie. Ze wonen in Nieuw-Heeten en hebben drie kinderen.”

Henk en Hans werden ook wielrenner en waren behoorlijk succesvol. Daarover later meer.

PS. Mocht je Bert een verjaardagskaart willen sturen, zet er maar op ‘Aan Bert Boom te Enter’. Komt altijd over.

Op de foto’s Berts ouders Dieneke en Hendrik en de oudste vijf kinderen met vlnr boven Hendrikje, Bertus en Johanna en onder Gerrie en Zwaantje.

17 | VEERTIEN KEER DE RONDE VAN OVERIJSSEL

VEERTIEN KEER DE RONDE VAN OVERIJSSEL
Welke bekende profrenner heeft hem niet gereden. Zoek hem met een lampje. Je vindt hem niet. Kijk alleen maar eens naar de erelijst. Vermaarde coureurs als Jan Janssen en Gerben Karstens wonnen de Ronde van Overijssel en anderen die kort na deze roemrijke klassieker bekende beroepsrenners werden. Ik noem oud-winnaars als Piet Damen, Michel Stolker (2x) Tristan Hoffman, Rudi Kemna, Gerard Vianen, Bas Maliepaard, Leo van Dongen, Gerben Karstens, Rob Harmeling, Jan Aling en ga zo maar door. Ook toprenners die geen prof geworden zijn zoals Arie Hassink, Herman Snoeijink (2x), Jan Spijker (2x), Jos Alberts, Jan Lenferink en Frits Schür hebben de pittige klassieker op hun naam geschreven.
Want de Ronde van Overijssel is zwaar en lang. Wil je weten of je een wielrenner van hoog niveau kunt worden, probeer dan deze koers maar eens te winnen of een plek op het podium te claimen of – vooruit – bij de eerste tien te eindigen.
Bert Boom stamt uit een tijd dat de regionale renners niet aan een zege in Overijssels Mooiste, zoals de nickname van de Ronde luidt, hoefden te denken. De Twentse amateurs behoorden toentertijd niet bij de nationale top.
De eerste Tukker die opviel was Hengeloër Mattie van de Heuvel. Hij werd in ’55 tweede achter Mies Stolker. Grote klasse. Berts plaatsgenoot Johan Pluimers werd in ’61 derde. Ook heel goed, met Enschedeër Jurry Dokter als vijfde. Piet van der Horst jr uit Klundert won de koers dat jaar. Bert stapte af.
De eerstvolgende ereplaats van een regionale renner was wel voor hem. Dat was pas in 1970. Bert was al 32 en werd derde, Fred Niemeijer uit Hengelo, die een keer of vier bij de eerste tien wist te finishen, eindigde als vierde. Winnaar werd John Cornelissen uit Wijchen. Jan Bakker uit Zaandam kwam in Rijssen als tweede over de meet. Zij tweeën achterhaalden de ontsnapte Bert pas op de Holterweg. Maar 700 meter voor de streep sprong hij andermaal weg om kort voor de streep toch weer ingehaald te worden. Bert had dat jaar veel studie gemaakt van de finale, maar kwam net tekort. Niettemin werd hij derde en was er blij mee. “John Cornelissen vertelde me later dat hij zijn medevluchter Jan Bakker enorm had aangespoord om door te rijden, zo bang was hij dat ik nog een keer terug zou komen”, vertelt hij met een grote glimlach.

Bert reed de Ronde in totaal veertien keer. De eerste keer was hij 19 jaar. Dat was in 1957. “Ik keek hoog op tegen de gevestigde namen. Mik Snijder, Piet Damen, Jo de Roo, Jan Janssen, Coen Niesten en dat soort mannen die later allemaal prof werden. Je reed destijds nog zonder derailleur. Later was het in zo’n klassieker wel toegestaan en zo’n dertig jaar geleden mocht het ook in criteriums. In het begin was bovendien de lengte van deze ronde af en toe wel 225 kilometer of nog langer. We reden naar Deventer, maar zouden ook nog langs Haaksbergen, Ootmarsum en Den Ham komen voor we via de Holterberg in Rijssen aankwamen. Eén keer kwamen we langs mijn ouderhuis in Herike.”
Terug naar de eerste jaren toen hij de finish een aantal keren niet haalde. “In 1957 kreeg ik kramp. In ’58 ben ik ook afgestapt. Stel dat ik zou winnen, dacht ik, dan moet ik een ereronde rijden. Kan ik nog een keer die 225 kilometer gaan rijden.”
In 2020 en ’21 was er om bekende redenen geen Ronde van Overijssel, over acht dagen volgt de 68ste aflevering. Bert looft de organisatoren. “Ik buig heel diep voor hen. Het is niet zo maar een klassieker. Maandenlang zijn ze ermee bezig.”
Veertien keer gereden, één keer derde. Dat was het. Nooit eerste. “Of dat me steekt? Nee, je kunt niet alles winnen. Oké, op die mooie erelijst van de Ronde had ik ook graag gestaan. Maar kijk eens wie er nog meer bij de eerste drie zijn geëindigd. Dat zijn allemaal klasbakken. En kijk eens wie in het jaar 2000 de winnaar was.”
De naam Boom kwam op 6 mei 2000 alsnog op de erelijst te staan. Zoon Bart ging dat jaar solo als eerste over de streep. Dat was bovendien op de dag dat vader Bert zijn 62ste verjaardag vierde. Fantastisch, beter kon niet. Die editie van de Ronde van Overijssel kreeg dankzij Bart een speciale winnaar met een bijzonder verhaal. Daarop komen we terug, later in deze reeks verhalen en anekdotes.

RIP HENNY

Vorige week nog kwamen we langs zijn huis in Diepenheim. “Hoe zou het met Henny zijn”, zeiden we tegen elkaar. “En was zou hem in vredesnaam mankeren?”

Henny Vrienten is sinds vandaag (of gisteren) uit de tijd. Het bericht kwam zojuist als een mokerslag binnen. Hij woonde jarenlang in een bungalow op mijn geboortegrond in Markvelde en sinds 2015 in Diepenheim op een boerderijtje met nog meer ruimte en met meer rust. Daar kon hij componeren, muziek maken, lezen, nadenken, plannen maken. Daar was hij gelukkig. Het Deepse Brook, de hele regio Twente hadden zijn hart gestolen.

Ik ervoer het zelf in de zomer van 2019 toen ik hem mocht interviewen voor Zilver Magazine. Openhartig, kalm en gevoelvol gaf hij antwoord en met alle geduld van de wereld mocht fotograaf Remco Homan zijn werk doen. Daarom kreeg ik het een uurtje geleden ineens koud toen ik het hoorde. Ik dacht meteen terug aan die fijne, onvergetelijke zomermiddag op het Deepse Brook.

Ik zal een paar bijzondere quotes weergeven uit dat interview. Ter nagedachtenis aan de veelzijdige Henny.

‘Je hoort het verkeer hier een beetje, omdat de wind uit het noordwesten komt, maar heel vaak is het hier helemaal stil. De rust van het platteland is onbetaalbaar. Daarom zit ik hier.’

‘Ik ben van de Twentenaren gaan houden. Omdat ze gewoon doen. Ze zijn open. Ze hebben iets aards, iets directs en ook iets terughoudends. Ik word hier nooit lastig gevallen, behalve af en toe door een journalist. De Twentenaar moet je even leren kennen en dan heb je hem ook. Daarom ga ik nooit meer weg hier.’

 

‘Geloven? Waste of time. Bron voor conflicten. Als je inzoomt op alle conflicten in de wereld, ligt religie aan de grondslag ervan. Ik ben niet religieus, hoewel ik katholiek ben opgevoed en op het seminarie heb gezeten. Ik ben wel een culturele katholiek. Ik houd nog steeds van Gregoriaans, ken alle heiligenlevens en sla geen kathedraal over…’

 

We spraken over allerlei plannen die hij nog had en over de inspiratie die hij dagelijks had om nieuwe muziek te componeren.
En ook bespraken we de eindigheid van het leven.
‘Angst heb ik er niet voor, want het is heel natuurlijk dat het proces een keer ophoudt.’

De connectie tussen hem en het Twentse land is onwrikbaar, zo bleek tijdens het interview. Die is zelfs zo duurzaam dat hij na zijn dood in Diepenheim de grond in gaat, zoals hij het zelf uitdrukte. ‘Op dat mooie kerkhof hier in Diepenheim of voor mijn part daarginds in het rozenperkje in de hoek van mijn tuin. Maar ik hoop dat het nog wel even uitblijft. Ik wil nog heel veel doen.’

 

Dat was in de zomer van 2019. Nog geen drie jaar geleden. Hij is 73 jaar geworden.
RIP Henny.

16 | BOOM, CRUIJFF (& BARRY HAY)

Over enkele dagen zou Johan Cruijff 75 jaar geworden zijn. Bert Boom en de grootmeester kenden elkaar. Een valpartij van Bert in 1969 op de wielerbaan van Berlijn lag daaraan ten grondslag. Want soms zit het ook wel eens tegen. De pechduiveltjes fietsen af en toe mee. Dan maken de mannen of vrouwen lelijke smakken. Afgelopen zondag zagen we nog bizarre voorbeelden daarvan bij Parijs-Roubaix.
Bert viel tijdens de Grote Prijs van Berlijn, een wedstrijd voor stayers. De harde val leverde hem een gekwetst lichaam op, maar ook enkele prettige ontmoetingen. Geluk bij een ongeluk.

De mannen reden rond met snelheden van 90 km per uur. Bert lag in tweede positie toen plotseling zijn stuur afbrak. Hij rolde over de betonbaan en kwam op de sintelbaan tot stilstand. Overal schaaf- en andere wonden die vol zaten met het grind van de baan. “Alles lag open, mijn armen en benen zaten onder het bloed”, herinnert hij zich.
Snel werd hij naar een ziekenhuis vervoerd. Jan Jansen (niet de wegrenner, maar de sprinter) ging mee in de ambulance. Toen Bert een geintje probeerde te maken, sprak Jansen de woorden: “Ze moeten jou doodslaan, voor je stopt met grappen maken.”

De wonden werden in het ziekenhuis verzorgd en Bert mocht een dag later naar huis. In het vliegtuig zat hij naast Barry Hay, de zanger van de Golden Earring. “Hij bood me een glas whisky aan”, vertelt Bert. “Ik zei nee, dank je. Topsporters drinken geen whisky.”
In Amsterdam aangekomen was de fles leeg.

Bert belde dokter Rolink, sportarts, clubarts van Ajax. “Hij wist het al, had in de krant gelezen wat me overkomen was en verwees me naar Salo Muller, de verzorger van Ajax. Daar trof ik Johan Cruijff en een medespeler. ‘Jij fietst de komende drie maanden niet’, zei Cruijff tegen me. Ik zei: donderdagavond fiets ik weer op de baan in het Olympisch Stadion.” Cruijff geloofde het niet en kwam die avond met enkele ploeggenoten kijken. “Zo zagen ze wat voor bikkels wielrenners zijn.”

Vele jaren later was Cruijff (foto) als coach van Ajax met zijn ploeg in De Lutte op trainingskamp. Ze speelden bij ons in Enter een oefenwedstrijd. “Ik ging kijken en kwam hem daar toevallig tegen. Hij herkende me direct en zei: ‘Ik noem jou vaak als voorbeeld voor een speler die zeurt vanwege een wondje of een kleine blessure.’

15 | THEO HUILDE OM WERELDTITEL BERT

Uit de doos met knipsels en foto’s komt Theo Koomen tevoorschijn. Bert is in gesprek met de populaire verslaggever die bijna veertig jaar geleden bij een verkeersongeluk op de provinciale weg Alkmaar-Hoorn vlakbij Koomens woonplaats Groot-Schermer.

Theo was erbij tijdens het WK baan in Berlijn waar Bert de wereldtitel greep bij de stayers. “Ik heb het bandje nog met zijn verslag”, zegt Bert. “Toen ik over de finish kwam, riep Theo dat ik huilde van geluk. Dat was niet zo. Hij huilde zelf.”
Ze kwamen elkaar ook tegen in de Ronde van Tunesië in 1962. “Spontane kerel. Theo was enorm sportminded. Hij beschouwde zijn werk als een soort hobby.”
Bert maakte in zijn roemrijke carrière veel journalisten mee. Hij noemt Charles Taylor van De Telegraaf, Henny Everts van de Twentsche Courant en diens collega Willem Pfeiffer. Hij herinnert zich Kees Jägers, Ton van Dalen en André Vis. “Het waren allemaal zeer betrokken journalisten en ook waren ze altijd prettig aanspreekbaar. André kon verschrikkelijk zeuren, maar de volgende dag in de krant was zijn verhaal schitterend.
Ben Zomerdijk, de man van de uitslagen, komt ter sprake. “Hij is in 2007 overleden. Ik heb bij de crematie een toespraak gehouden als dank voor alles wat hij voor de wielersport gedaan heeft. Maar ik vond het wel jammer dat zo weinig mensen uit de sport bij de uitvaart aanwezig waren. Zijn zoon die ergens in de Betuwe burgemeester was, belde me later op om me te bedanken. Hij vroeg me de tekst van de toespraak naar hem op te sturen.”
Bert pakt de foto met Theo Koomen nog eens in zijn handen. “Dat overhemd heb ik nog steeds”, zegt hij. “En weet je hoe de vrouw van Theo heette?”
“Ja Bert, oké Bert, volgende foto Bert. Pff!” Hij is bijna 84, maar nog altijd een schelm.

LEO HORN

Dat Leo Horn (1916-1995) een zeer eigenzinnige scheidsrechter was, weten de oudere voetballiefhebbers nog wel. Sportclub Enschede weet er ook van mee te praten. In 1958 boorde hij de toenmalige topclub het Nederlands kampioenschap door de neus. Gerrit Moddejonge (1928-2019) scoorde op aangeven van Abe Lenstra die de bal terugtrok. Maar Horn floot af voor buitenspel.

Gerrit vertelde me een paar jaar geleden nog dat zelfs de mensen van DOS zeiden dat Sportclub erin geluisd was door Horn (foto). “Abe trok de bal voor, ik passeerde Hans Kraay en schoot de bal in de hoek. Horn zat fout. Ik zal het nooit vergeten. Ik weet nog dat ik heel kwaad was, maar wat kon je eraan doen. Horn was een grote jongen in de scheidsrechterswereld”, aldus Gerrit.

De beelden bevinden zich in het archief van de club. Ik stel voor de VAR er nog eens naar kijkt…
Ik moest aan Horn denken, omdat Dais ter Beek vandaag jarig is. Hij wordt 86. Hij speelde jarenlang voor Sportclub. Ook Dais beschreef me ooit eens een merkwaardig voorval met Horn in de hoofdrol.
“We speelden thuis tegen Heracles. De stand was kort voor tijd nog steeds 0-0, toen ik erdoor ging en op doel schoot. Maar Herbert Finken, de stopper van Heracles, tikte de bal met de handen over de lat. Ik keek meteen naar scheidsrechter Leo Horn, maar die gaf een corner. Ik naar hem toe. Dacht je, zei Horn, dat ik zo’n slechte wedstrijd door een penalty laat beslissen?”

Dat was Horn. Hij zette af en toe de regels naar zijn hand. Let wel: hij was een gerenommeerde scheidsrechter, ook internationaal.

RIP HELEN GAASBEEK

Ze was bekend van het zangduo Helen&Fred, ze was zangeres van het orkest Freddy Golden en van de Cotton Town Jazz Band. De veelzijdige zangeres Helen Gaasbeek-Werkman is woensdagochtend op 81-jarige leeftijd overleden. Voor Zilver Magazine interviewde ik Helen en haar man Fred medio 2018 en heb daar prettige herinneringen aan, niet in het minst om de gedecideerde antwoorden van Helen.

Overigens heeft haar man Fred veel moeite moeten doen om haar te strikken voor een relatie. Toen hij 21 jaar was, vroeg hij haar elke dag, maar ze zei alsmaar NEE. Hij gaf echter niet op. Anderhalf jaar later zei Helen ineens JA. “Pardoes jaaaah. Ik dook onder de piano van blijdschap. Had het totaal niet verwacht”, vertelde Fred die overal ter wereld als musicus en componist bekend was.

Enkele citaten van Helen uit het bewuste interview wil ik je niet onthouden. Ter nagedachtenis en ter lering ende vermaak.

“Ik neig naar het katholieke geloof. Dat komt doordat ik vroeger veel katholieke vrienden had. Ik vind het nog steeds belangrijk. Het weerhoudt de mensen ervan om bepaalde dingen uit te halen. Je moet je goed gedragen ten opzichte van je medemens. Net zoals ik me bij Fred thuis altijd geborgen heb gevoeld, is dat ook met het geloof. Je kunt er altijd terecht. Mijn dochter heeft datzelfde gevoel.”

“Het was heel hard werken. Ik kwam echter vaak situaties tegen die ik niet eerlijk vond. Soms hadden we een afspraak om ergens op te treden, maar werd je toch nog aan de kant geschoven. Vriendjespolitiek, daar kon ik niet tegen. Als ik ja zeg, zeg ik ja.”

“Ik ben en was gekker van klassieke muziek. Trijntje Oosterhuis? Neuh. Zoals ze de ogen heeft staan, zo zingt ze ook. Ik mis de emotie. Glennis Grace is heel goed.”
(De foto is gemaakt door Remco Homan)