36 | PFEIFFER

De wielrenner Jos Lammertink barstte van het talent. Als adspirant won hij vrijwel alles, als nieuweling ook, als junior eveneens. Als amateur won hij vaak, maar had zich als lid van de semiprofessionele Amstelwielerploeg te schikken aan de belangen van het team. Anders was het aantal podiumplaatsen in die categorie veel groter geweest.

In 1980 trad Jos toe tot het profpeloton. En toen was het gedaan met de vanzelfsprekendheid dat hij in elke wedstrijd tot de favorieten behoorde. We hebben in deze serie al regelmatig beschreven hoe de ploegdiscipline hem noopte tot ‘knechtenwerk’ of hoe hij op geraffineerde wijze in zijn dadendrang beknot werd, zoals bij TVM het geval was. Hij kwam als beroepsrenner echter ook nog een ander obstakel tegen, een lastige dwarsligger, een onzichtbare opponent. Noem deze pechduivel Pfeiffer.

Het begon al meteen in 1980. Jos was prof geworden bij de kersverse HB-Alarmsystemen-ploeg en was direct kopman. De eerste wedstrijd was subiet een voltreffer: de Grand Prix de Saint-Raphaël. In de voorjaarsklassiekers reed hij in de voorste gelederen en in de Ronde van Spanje won Jos een etappe. Perfecte start van de nieuwe episode in zijn leven, zou je zeggen. Maar het liep anders. Gaandeweg het seizoen ging Jos minder goed rijden. “Ik begon te sukkelen”, vertelt hij, “kwam niet meer vooruit. Voor de Ronde van Spanje heb een periode gehad met 39 à 40° koorts en een keelontsteking en hoofdpijn. Tot de dag voor de proloog heb ik in bed gelegen. De rittenkoers verliep moeizaam, logisch, het was mijn eerste grote ronde. Dat zal dan wel het afzien zijn, dat is dan blijkbaar het bestaan van een beroepsrenner, niet piepen, dacht ik. Onder mijn ‘motto willen is kunnen’ heb ik steeds dieper in de reserves getast.  Luisteren naar je lichaam is heel belangrijk maar ik ging daar dwars tegenin. Mijn hartslag in rust was 28 maar steeg van week op week tot boven de 60. Ik klaagde erover, maar de collega’s zeiden ‘Lampekap niet zeiken. Je wint nog koersen.’ Dat klopte, want ik won in juli de zesdaagse koers Rijn&Gouwe. Maar het gekke was dat ik het ene been haast niet meer voor het andere kreeg. We woonden twee hoog in Oldenzaal, maar de trap naar boven was een lijdensweg.”

Zijn ploeggenoot Herman Ponsteen met wie Jos vaak een hotelkamer deelde, suggereerde dat het wel eens de Ziekte van Pfeiffer zou kunnen zijn. ‘Laat je eens prikken’, zei hij. Jos liet zijn bloed onderzoeken, in juli, na de mooie eindzege van Rijn&Gouwe. Het was inderdaad de Ziekte van Pfeiffer. Jos: “Ik had het idee dat Herman mij besmet had, maar hij liet dat in het midden. Hij zou het ook van mij gekregen kunnen hebben, we lagen in hotels wel bij elkaar en dronken uit dezelfde fles. Hij was er in ieder geval niet  beter van gaan rijden daarna. Maar hij was ook vijf jaar ouder en geen jongvolwassene meer. En Herman reed ook geen Rondes van Spanje of Zwitserland, koersen waar ik mezelf volledig uit elkaar trok.”

Pfeiffer dus. Het bekendste symptoom van deze ziekte is langdurige zware vermoeidheid. Vooral tieners en jongvolwassenen ervaren klachten bij Pfeiffer die besmettelijk is bij direct contact met besmet speeksel. Het delen van een waterflesje kan al funest zijn. Pfeiffer gaat in principe vanzelf weer over. Voldoende rust is belangrijk voor het herstel.

Maar ploegleider Henk Koopmans had andere adviezen. Strikte geheimhouding over Pfeiffer omdat ik geselecteerd was voor het WK. “Ga met je vrouw naar Zwitserland, neem de ploegleiderswagen maar mee en ga trainen in de schone lucht.”

Jos kreeg op 9 september te horen dat hij het virus niet meer zichtbaar was in het bloed. Het naseizoen was van de baan. Het wielerjaar 1980 zat erop voor hem. Op naar ’81.

In het nieuwe jaar zou Lampekap voor nieuwe kansen gaan. Hij snakte naar de topvorm van vroeger toen hij iedereen erop legde. “Maar ik voelde me ook in het voorseizoen van dat jaar niet goed. We gingen in februari naar de Ronde van Andalusië. Daar ging het me niet gemakkelijk af, ik moest er veel voor doen, voor het eerst moest ik enorm afzien”, zegt Jos. Tot slot reden de mannen daar een tijdrit van ruim 4 kilometer. Jos ging over de streep, maar was behoorlijk ontevreden. Voor zijn gevoel was hij niet echt op gang gekomen en was gefrustreerd naar zijn hotel gereden. Maar opeens meldde Henk Koopmans zich bij hem. ‘Ik kom je ophalen’, zei de ploegleider. “Wat bleek”, glimlacht Jos, “ik had die tijdrit gewonnen. Een vedette als Freddy Maertens was derde. Ik mocht niet klagen, maar snapte er niks van. Ik voelde me slecht, want ik was niet meer de oude Lammertink. Ik had niet de overdrive die ik vroeger had.”

 

De klachten hielden aan. Jos besloot rekening te houden met deze lastige situatie. Hij trainde anders, nam meer rust. “Ik trainde in het voorseizoen vaak met Stammie in het bos of trainde achter de motor. Dat was kort, intensief en heel effectief. Ik reed in het voorseizoen altijd goed. De eerste wedstrijden liepen lekker, maar in de etappekoersen voelde het met de dag per dag minder. Voor zover ik dat zelf kon beslissen, hield ik rekening met rust en training. De toestand was te wijten aan de Ziekte van Pfeiffer. Uiteindelijk had het er zodanig ingehakt, dat ik nooit meer de oude ben geworden.”

PS. In 1985 lag Jos er een jaar uit wegens een groot probleem met de schildklier. Daarover later meer.

Foto boven: Jos zit er gezellig bij tijdens de Zesdaagse van Rijn & Gouwe, maar is intussen besmet geraakt met het virus dat de Ziekte van Pfeiffer veroorzaakte.

Jos, Herman Posteen en Jos Schipper tijdens een onderonsje met sponsor Rody Hoogenboom (1980)


1980. Jos wint de negende etappe van de Ronde van Spanje.

 

 

 

 

35 | SCHOENENDOOS VOL HOMEOPATISCHE MIDDELEN

Ze kenden elkaar al wel. Twee jongens uit het oosten nietwaar. Ze zagen elkaar bij koersen, maakten een praatje en een geintje en bekeken elkaars uitslagen. Toen Henk in 1977 beroepsrenner werd, stapte Jos over naar de amateurs. “Maar als nieuweling en junior zag ik hem vaak koersen bij de amateurs, omdat Nico Hilberink en ik meestal samen naar de koers gingen. Nico was amateur. We moesten altijd wachten tot hij klaar was.”

Toen Jos in 1980 beroepsrenner werd, reed de vijf jaar oudere Henk Lubberding in de wereldberoemde TI-Raleighploeg van Peter Post. En nog steeds spraken ze elkaar af en toe. Niet vaak, want Jos reed in een andere ploeg en had vaak andere programma’s. In 1983 reed hij voor de Italiaanse formatie Vivi-Benotto. Dat beviel hem niet, vooral ook, omdat de ploegbaas hem niet betaalde. Maar eind augustus was de redding nabij. Jos reed de Ronde van Nederland. Hij was opgenomen in een samengestelde ploeg met landgenoten die net als hij voor een buitenlandse formatie reden.

“Henk benaderde mij tijdens een etappe in de Ronde van Nederland”, vertelt Jos. ”Of ik ervoor voelde om over te stappen naar de ploeg van Post.” Op dat aanzoek zat de lange man uit Wierden stiekem al een tijdje te vlassen. De zaak kwam rond. 1 januari 1984: Jos reed eindelijk voor Post.

Henk en hij lagen elkaar, dat bleek gauw genoeg. In de aanloop naar het seizoen kwamen ze al een paar keer bij elkaar. Tijdens een trainingskamp in Limburg begon het pas echt. De mannen kregen een programma voorgeschoteld met onder andere langlaufen erin. Een sporthal diende als geschikte locatie voor het doen van oefeningen. Voor Jos was het nieuw, maar steeds was Henk daar om hem te ondersteunen en adviseren. “Dat deed hij ook met andere renners uit de ploeg. Hij had al een boel ervaring en was sowieso begaan met het proces en met de vorderingen van de collega’s”, herinnert Jos zich.

Vaak reden de beide coureurs vanuit Voorst, de woonplaats van Henk, naar de klassiekers. “Annette en ons zoontje Nick waren er vaak bij net als Henks vrouw Carla en hun dochtertje. Die vrouwen bleven dan samen in Voorst met de kinderen, gingen niet mee naar klassiekers.”
Jos vertelt met een glimlach hoe ze altijd plankgas naar de plek reden waar de start was van een koers. “Dat was noodzakelijk, want Henk had de eigenschap dat hij altijd te laat was.”
Hij herinnert zich de Ronde van Pijnacker. “We hadden ons al warm gereden en stonden klaar om te starten toen Henk eraan kwam. Nog in zijn gewone kleren. We hebben wel op hem gewacht. Henk was een man van naam. Die willen de organisatoren coûte que coûte aan de start hebben.”

De renners hadden af en toe een akkefietje met Peter Post, de grote baas. Zo was er eens een weekendje in een Utrechts hotel gepland om foto’s te maken in verband met publicitaire aangelegenheden. Jos: “Daar kwamen we op het idee om even naar Amsterdam te gaan. Genoeg te beleven daar. We reden op de A2 allemaal achter elkaar aan met een vaartje van 200 kilometer per uur. Tja, de politie hield ons aan. Gelukkig herkenden ze Lub aan zijn lange haar en mochten we doorrijden. Mits we ons aan de toegestane snelheid hielden.”

In 1984 ging Henk naar de Tour. Jos niet. “Ik was slechts een helpertje in de ploeg”, bagatelliseert hij zijn rol.
In ’85 fietste Jos geen meter in de officiële tenue van Panasonic. Hij was ziek, had schildklierproblemen. “Post sleepte me van de ene kliniek naar de andere. Stammie adviseerde me een cursus marketing te gaan volgen”. Zat de veelbelovende wielercarrière van Lampekap uit Wierden erop? De problemen werden gelukkig opgelost, maar kon hij naar een jaar non-activiteit nog doorgaan als prof?

‘Natuurlijk wel’, zei Henk Lubberding die de capaciteiten van Jos nog altijd hoog inschatte. Hij toog naar de grote baas en maakte zich hard voor hem. “Dat vergeet ik nooit”, zegt Jos. “Ik tekende bij voor twee jaar.”

Henk Lubberding is intussen 70 jaar. Heel wielerminnend Nederland kent hem. Nog steeds analyseert hij belangrijke wielerwedstrijden voor radio en tv. Jos leerde hem in zijn tijd bij Post goed kennen en nog altijd zijn ze bevriend. Regelmatig komen Henk en zijn vrouw Corina in Wierden op bezoek. “Henk werd destijds ook besmet door motoritis. We gingen regelmatig samen toeren met onze motoren.”

Jos vertelt dat Henk altijd fanatiek bezig is geweest met voeding of alternatieve geneeswijzen, zoals acupunctuur. “Hij ging altijd met een schoenendoos vol met homeopathische middeltjes naar de Tour. Niet alleen tijdens de Tour! Ik ging daar helemaal in mee. Bietensap, onbespoten linzen, wortelsap et cetera.”

Na hun carrières hebben beide coureurs altijd contact gehouden. “We waren dus beiden geïnteresseerd in motoren, soms gingen we samen uit eten. Ook na de scheiding van Carla en daarna met zijn huidige vrouw ex-wielrenster Corina Griep. Na zijn carrière is hij gestart met Teambuilding met Lubberding. In de wielersport is samenwerking belangrijk en dat is in het bedrijfsleven niet anders. Hij heeft daar een op maat gemaakt programma voor gemaakt, ook voor groepen, verenigingen, toerrijders en noem maar op. Trainingen op elektrische fietsen is tegenwoordig hot. Toen ik vorig jaar mijn elektrische rolstoel kreeg, moest hij dat direct proberen. Na een paar minuten kreeg ik al ‘bochten tips’. Hij geeft ook clinics. Dat doen ze aan huis of op locatie zoals op Lanzarote. Dat kan zijn voor recreanten tot mensen die serieus wielrennen. Corina ondersteunt hem. Soms nemen de deelnemers hun partner mee en daar heeft zij dan een programma voor. Henk zal altijd bezig blijven met de wielersport. Hij zit er vol van.”


Foto Cor Vos

34 | SNELHEIDSDUIVEL (deel 2)

Bennie Jolink vertelde mij ooit dat hij leed aan een bijzondere kwaal. De zanger van Normaal had last van motoritis. In Wierden woont Jos Lammertink en ook hij leed jarenlang aan dezelfde aandoening. Ook Jos heeft motoritis. Beschreven we vorige week zijn avonturen op cross- en enduromotoren, in de volgende aflevering van zijn levensverhaal vertelt hij over zijn passie voor wegmotoren en de risico’s die hij daarmee heeft gelopen op ongelukken en andere malheur. Zelfs een kamikazepiloot leest Jos’ verhaal met gefronste wenkbrauwen.
We gaan terug naar 1987. Jos was beroepsrenner bij Transvemij – Van Schilt en was intussen onder de indruk geraakt van een verhaal in Moto73 waarin de Honda CBR 1000 in een duurtest werd beschreven. Het was de eerste motor waarbij je geen motorblok zag. Dat zat verborgen achter een aerodynamisch stroomlijn. Op de Duitse Autobahn had de berijder van die motor een wedstrijdje met een Porsche. Die moest bij een snelheid van 265 km/u afhaken. De motor kon nog demarreren. Toe hij dat verhaal las, wist Jos genoeg. “Dat moest mijn nieuwe motor worden”, vertelt hij. “Maar echt relaxed werd ik er niet van. Telkens als ik een ontspannen motorritje had gemaakt, kwam ik met een bezwete rug thuis. Ik reed de bochten met de motor net zo als met de fiets. Je pakt de binnenbocht en komt aan de buitenkant uit. Met 50 of soms 60 km/u gaat dat. Maar met een motor ga je veel harder en dan wordt elk ritje een gevecht om de motorfiets op de weg te houden. Reed ik de oprit A1 op, beetje nat wegdek en plots tijdens acceleratie boven de 140 km/u komt de achterkant opzij. Hoe dan?”
Jos volgde een Voortgezette Rijopleiding (VRO) bij de KNMV en daarbij ook nog een slipcursus. Remmen in de bocht, bochten rijden, obstakels op het wegdek. Eerst oefenen op een afgesloten terrein daarna op de weg. Er ging een wereld voor hem open. Dat had hij veel eerder moeten doen. Het belangrijkste was de positionering op de weg, nooit op het oliespoor rijden. In de bocht, altijd aan je ‘eigen kant’ blijven, totdat je het eind van de bocht kunt zien en dan accelereren. “Waar was mij onlangs de achterzijde van de motor bijna voorbij gekomen? Juist op het oliespoor in het midden van de oprit, waar de olie lekt van optrekkende (vracht)auto’s, waar de weg het smerigst is, omdat daar niet met de banden overheen gereden wordt. Ik kon nu pas genieten van het motorrijden zonder elke bocht als tegenstander te zien. Zelfs in afdalingen op de racefiets had ik baat bij de opgedane kennis over bochtentechniek.”

Jos vertelt verder: “Een beetje overmoedig wellicht, maar ik boekte ook maar direct een bochtentraining op het TT-circuit van Assen. Marshalls met een geel hesje gaven vooraf de instructies. Ergens halverwege het circuit namen we een tussendoor-weg, zodat we meer bochten en niet te veel rechte stukken hadden. Het was streng verboden om hen op de rechte stukken te passeren. Of je hen in de bochten voorbij mocht rijden, daarover repte hij niet. Daar zag ik al direct mogelijkheden. De marshalls reden met lichte motoren en zaten rechtop kan ik me nog herinneren. Ze begonnen rustig, voor de cursisten makkelijk te volgen. Het tempo werd geleidelijk opgevoerd en in de bochten gingen ze steeds platter. Op een gegeven moment dacht ik in een bocht de instructeur te kunnen passeren. Maar mijn achterwiel spinde, maakte onverwacht een uitstap naar links en kreeg plots weer grip. Met beide benen vloog ik omhoog tot boven de buddyseat, hangend aan het stuur werd ik nog net niet van de motor afgegooid. Een highsider noemen ze zoiets. Mijn hart zat in de keel. Direct genezen. Wat een mazzelpik.”

Met zijn broer Laurens achterop ging Jos ook naar de training van de TT in Assen. “Oude tijden herleefden, ik moest denken aan de keren dat we vroeger met pa de motorrijders aanmoedigden die van de TT terugkwamen. Als een malle reed ik daar naar toe en ik was niet de enige. Regelmatig zat ik boven de 250 km/u. Ik ben door niemand ingehaald die dag.”

Duidelijk lijdend aan motoritis vertelt Jos en andere malle actie. “Voor de CBR 1000 was een acht cm verhoogd windschermpje beschikbaar. Minder windgeruis, minder dode vliegen op je kleren en je vizier bleef langer schoon. Was te koop bij Vos in Oss. Even gebeld of deze op voorraad was en gezegd dat ik naar Brabant kwam om er een op te halen. ‘Maar meneer, het is al 17.00 uur geweest, we gaan om 18.00 uur sluiten’.
‘No problemo meneer, ik zal er zijn. Laurens gebeld of hij even mee wou en gaan met die banaan. Dat was wel een uitdaging, èn in de avondspits èn toen nog met een 2-baansweg met veel doorgetrokken strepen bij de Woeste Hoeve. Maar ik was wel ruimschoots op tijd. De volgende dag denk je dan: ‘waarom eigenlijk, dat had vandaag ook gekund’. Maar ik had iets met uitdaging, met spanning, met competitie en met doelen stellen. Afspraak is afspraak, op die tijd ben ik er, altijd die belofte nakomen.”

Anekdotes genoeg. Jos kon bij Hennie Stamsnijder nieuwe Shimano raceschoenen ophalen. Het was op een zonnige dag. Eventjes snel op de motor naar Enter. Hoe neem je dan zo’n pakketje mee als er geen snelbinders op de motor zitten. Hij deed de schoenen in een plastic zak, zet het voor hem op de tank en ging zitten op het puntje van die zak. Zo gezegd zo gedaan en hij reed terug via de Ypeloweg, want daar zaten meer bochten in. Jos: “Zodra ik de bebouwing van Enter voorbij was, voerde ik het tempo op. Ik had het idee dat mijn schoenen wegwaaiden en was ermee aan het prutsen. Ik ging beter op die zak zitten, keek voor me en zag met hoge snelheid een linkse onoverzichtelijke bocht naderen en reed 200+. Ik trapte, heel dom, eerst op de achterrem. Het gevolg was een stuiterend achterwiel met minimale vertraging. Je weet dat je 90% met de voorrem moet remmen. Nogmaals met de voor- en achterrem, de bocht naderde nog steeds met rasse schreden. Eigenlijk moest ik de bocht al insturen. Ik liet nog één keer de rem los om in alle macht te remmen. In de buitenbocht in een zijweg, nèt voor een sloot en drie dikke eikenbomen stond ik stil. De volgende dag heb ik met een trainingstochtje de honderden meters remsporen voor die bocht bekeken. Marco Schuitmaker heeft een hit met de engelbewaarder. Die was mij daar ook goed gezind.”

Regelmatig moesten de renners een sporttest, de zogenaamde maximaaltest doen bij dokter Lubbinge in het Bethesda-ziekenhuis in Hoogeveen. Dat kan sneller met de motor, dacht Jos.
Douchespullen, sportkleding en raceschoenen in een rugzak en gaan. Voorover liggend, met zijn hoofd achter de kuip en met de ellebogen steunend op de knieën, kon hij redelijk ontspannen lange tijd hoge snelheden rijden. Maar de sportkleding aandoen in Hoogeveen mislukte. Door de rijwind waren alle ritsen van de rugzak open gegaan. Eén schoen was nog blijven hangen, de rest was er onderweg uit gewapperd. “Zonde”, grijnst Jos.

Nog een verhaal. “Mijn zus Trudy wilde mij wel even wegbrengen naar Piet van Dijk in Enschede. Ik kon daar mijn witte bolide weer ophalen. Er was onder andere een nieuwe achterband gemonteerd. Nog even met de monteur gesproken, geen bijzonderheden. Rijden maar. Mijn zus vroeg of ik haar eerst nog even door Enschede naar de autobaan wilde begeleiden, voordat ik de motor de sporen gaf. Ze stond met mijn auto op het bolle klinkerweggetje voor de deur geparkeerd. Ik wilde mijn eigen auto passeren en de achterkant van de motor gleed, alsof ik op een ijsbaan reed, linksaf. Klabang daar lag ik. Remhendel, spiegel, een partij plastic geknapt, uitlaat beschadigd. Even hulp gevraagd in de werkplaats om de weg weer vrij te maken. ‘Ja zo’n achterband is glad, daar zit een soort conserveermiddel op, zodat het rubber niet wordt aangetast tijdens de opslag’, zei dezelfde monteur die mij drie minuten daarvoor had weggestuurd zonder waarschuwing. Het was de allereerste keer dat ik zoiets hoorde. Ik had wel gezien dat hij de grote sticker met merk en specificaties, over de hele breedte van de band had laten zitten Waarom? Weet ik veel. Ik weet wel dat ik met zo’n band anders die valpartij een paar minuten later zou hebben beleefd. Bij het begin van de autobaan, met toen nog de brede haakse bocht bij de Grolsch fabriek, zou ik mijn zus wel eens even had laten zien hoe plat ik daardoor heen kon, met mijn spekgladde achterbandje. Ik moet er niet aan denken hoe ik door die gladde band volledig in de kreukels onder de vangrail had gezeten.”

In 1989 was Jos even klaar met het gerace en ging niet meer plat op de machine, maar rechtop erop zitten. Dus kocht hij een Honda VF 750 Magna, een chopper dus. Daar kon je toch nog vlot de 200 km/u mee halen en bijkomend voordeel was dat deze motor ook dienst kon doen om achter te trainen. Als derny. En zat een goeie steun achterop, zodat vrouw en kind veilig achterop konden blijven zitten. En ook zijn vader was wel gecharmeerd van zo’n motor. Met hem als gangmaker heeft Jos duizenden kilometers in Drenthe, Gelderland en Overijssel gemaakt. Hij vertelt. “Zo ook in het voorjaar van ’89. Mijn schema die dag was 4 uur met onder andere 8 x 6 minuten waarin ik telkens tot de maximale hartslag moest gaan. Pa kon mij mooi in de spiegels in de gaten houden. Als hij me niet zag, hoefde ik alleen maar ‘gas’ te roepen. We reden op de parallelweg van Lochem naar Laren, mooi overzichtelijk, nauwelijks verkeer op de weg. Een paar kilometer voor Laren zit links een fietsenmaker met een tankstation en direct daarna een zijweg naar links. Wij zaten weer in zo’n blok waarin het tempo opgevoerd moest worden, we reden ruim 70 km/u toen er uit die zijweg plots een auto de parallelweg overstak. Omdat er een grote bestelbus stond te tanken konden we elkaar pas twee meter voor de onvermijdelijke confrontatie zien. Mijn vader rijdt tegen het voorwiel van de auto en omdat die nog rijdt, klapt hij met zijn hoofd op de dakstijl van die auto. Ik reed rechts achter de motor en ging door de noodstop van 70 km/u naar nul binnen 10 centimeter. Mijn linker remgreep kwam tegen de rugsteun van de motor. Of ik daardoor ben gaan vliegen weet ik niet, maar met fiets en al werd ik getorpedeerd. Zonder de motor of auto te raken kwam ik dertig meter verderop terecht. Mijn rechter bovenbeen was één bloederige massa die achteraf gezien veroorzaakt bleek te zijn door het afgebroken windscherm dat ik tijdens mijn jump geraakt had. Nat van het zweet en met een hartslag van boven de 180 zag ik het dijbeen in de gapende beenwond. Ik voelde aan mijn hoofd. Misschien kon ik de volgende keer toch maar een valhelm opzetten. De auto was op de plaats blijven staan van de botsing. Ik zag dat de bestuurder bezig was met mijn vader, maar ik kon niet opstaan om er naartoe te gaan. Uiteindelijk verplaatste hij zijn auto. Pa was bij kennis en stak zijn hand op, gelukkig maar, best wel een emotioneel moment. Hij had zijn hand gebroken en een schedelbasisfractuur. De politie kwam erbij en inspecteerde mijn fietscomputer. ‘73 km/u?’ zei de agent en keek me vragend aan. ‘Afdaling in de Holterberg gehad vanmorgen en de maximum snelheid houdt ie vast’, bedacht ik ter plekke. Daar kwamen de ambulances aangesneld, klaar om ons in optocht naar het ziekenhuis in Deventer te vervoeren.”

De conclusie was dat Jos na de chopper geen sportmotor meer wilde aanschaffen. De schade laten repareren voelde ook niet goed na zo’n klapper. Hij polste zijn vader. Die was gangmaker af en had geen wensen. Dagelijks werd hij door lichamelijke klachten (oorsuizen, duizelingen) nog herinnerd aan de valpartij en hij stapte voor geen geld meer op een motor. “Dus Lampekap werd verstandig”, glimlacht Jos. “Het hoeft allemaal niet zo snel meer. Ik wilde gaan toeren en schafte een Honda Goldwing aan. Prachtding, 1200 cc, radio, cruise control, luchtvering, intercom. Super relaxed, ideale reismotor. Even naar de motorrace in Franchorchamps?”

Op een dag liet hij zich in Oldenzaal door Willie Wissink even masseren. Daarna zou hij om 3 uur even bij zijn vader langsgaan voor een bakkie koffie. Jos: “Ik was aan de late kant, dus direct ver vooruit kijkend op de rondweg had ik al een aantal inhaalmomenten gepland. Die auto’s daar, dan die vrachtwagen en voor de tunnel kon ik nog even langs dat busje. Maar ik had nog met een sportmotor-kijk gescand en nu reed ik op een logge zware Goldwing. Bovendien dook onverhoeds een rijstrook brede verhoging c.q. vluchtheuvel op waarvan ik vooraf dacht dat ik daar kon inhalen. Daar tegenaan rijden met die snelheid zou een superjump betekenen met veel schade aan mens en machine. Ik moest plots op die ene rijstrook waar het busje al bijna was gearriveerd en die ik met +130 km/u snel naderde. Op het laatste moment keken de chauffeur van het Cogas VW-busje en ik elkaar in de ogen. Maximaal afremmend kwam ik steeds dichter bij de vluchtheuvel en het busje. Naast elkaar pasten we precies strak op die rijbaan, maar al remmend kwam de verchroomde beugel rond mijn motorblok tegen een zijgedeelte van zijn bumper. Nog steeds remmend knapte dat gedeelte af, reed de bus mij voorbij waardoor ik direct gigantisch naar rechts zwiepte. Met een paar correcties kon ik de ik motor net op de been houden. Wat een geluk weer. Ik was te laat voor de koffie bij pa en heb hem maar niets over het voorval verteld.”

Trainen achter de brommer of motor houdt altijd in dat je elkaar in de bochten even kwijtraakt, met de motor kun je daar niet zo snel door en op de fiets hoef je niet te remmen. Met Henk Seppenwoolde gold dat in het geheel niet, zo herinnert Jos zich. “Ik herinner me het eerste ritje met de Goldwing. Langs het Twentekanaal eerst even finetunen, de muziek op het juiste volume. Langzaam de snelheid opvoeren naar 70, ik knikte naar Sep in de spiegel en hij schakelde de cruise control in. We naderden de eerste bocht. Bocht naar rechts, iets meer dan flauw met daarin weer zijwegen naar links en rechts in onoverzichtelijke bosschage. Ik kende die bocht, drie meter breed met zand en grind midden op de weg. Met de fiets kun je wel op zo’n bandenspoor blijven rijden, maar met zo’n grote brommer? Ik zat te wachten tot hij mij liet passeren, maar hij gaf geen krimp, begon op het rechter bandenspoor, werd door de snelheid naar de strook zand halverwege gedwongen, gleed daar zijwaarts over heen en maakte de bocht af in het linker bandenspoor. Ik had een klein gaatje laten vallen uit voorzorg, maar moest wel even op 53-12 het gaatje weer dicht rijden. Achteraf werd er niet gesproken zo van ‘nou dat ging nog maar net goed’ of zo. Niks. Alles volledig onder controle.”

1990. Een artikel in de zaterdageditie van De Telegraaf van Berry Zand Scholten maakte veel indruk op Jos. Hij schreef over de introductie van de Kawasaki ZZR 1100. ‘Sneller is fysiek onmogelijk’ luidde de kop. ‘s Maandags reed hij direct naar Piet van Dijk in Enschede en bestelde zo’n bolide in dezelfde kleur. “En een monster was het. Acceleratie 0 tot 100 km/u in drie seconden, gewoon in de eerste versnelling. Doortrekken in de tweede versnelling naar 170, in de derde naar 220 om uiteindelijk bij 290 (op de teller) naar de zesde te schakelen. Toen de motor een beetje ingereden was, lukte het om de teller naald vast te zetten. Bij 320 hield de telling op en bleef de naald steken. Zand Scholten had geen woord gelogen en niet voor niets heeft die motor ruim een half decennium de titel ‘snelste productie motorfiets’ stevig in handen gehad.”

Jos kreeg vaak de vraag: Wat heb je daar nou aan? En waar kun je 300 rijden in Nederland? In het artikel werden de prestaties benoemd, de gemeten snelheid was met 400 meter: 212 echte km/u. “Hoelang duurt dat dan. Nou acht seconden. Met 20 seconden staat 300 km/u op de klok. Dus dat is eigenlijk overal met één kilometer rechte weg mogelijk. Of het verstandig is, is een tweede, maar het kan wel.”
In zijn eerste jaar zonder profcontract werkte Jos in Rekken. Hij was onderwijl nog wel aan het aftrainen en reed nog wat wedstrijden, want acuut ermee stoppen is niet goed. De afstand naar zijn werk was op de route die hij had uitgedokterd precies veertig kilometer. Mooie afstand, wegen met weinig verkeer en zonder verkeerslichten. Jos had als doel gesteld om dat binnen het uur te doen. “Of ik nu op de mountainbike of de racefiets ging, gas erop en negen van de tien keer lukte dat ook. Hoe snel zou dat eigenlijk met de Kawa kunnen, vroeg ik mij af. Over de grote weg, naar Rijssen, Goor, Hengevelde, St. Isidorushoeve, Haaksbergen door, dan grote weg oversteken en nog vijf kilometer naar Rekken. Ik had 15 minuten als doel gesteld en dat bleek geen probleem.”

Tijdens de bouwvakvakantie van 1990 maakte Jos een deal met Seppie. Hij kreeg drie weken de beschikking over zijn motor, dan mocht Jos zijn camper meenemen naar Zuid-Frankrijk. Bij terugkomst was de achterband toe aan vervanging, helemaal glad. Hij maakte een afspraakje in Ommen en vroeg zijn buurjongen Erik of ie mee wou. “We reden van Wierden naar Den Ham, veel rechte stukken, het was niet druk, ik had alweer weken niet gereden en ging onderweg enkele keren over de 250 km/u. In e werkplaats ging de motor op de bok en toen de band van de velg af was, drukte de monteur aan de binnenkant tegen de band. Er kwam een dikke bobbel op, van zijn duim. ‘Daar heb je toch niet hard mee gereden?’ vroeg hij. ‘Dat heb ik nog nooit gezien in mijn carrière, de band is er bijna helemaal doorheen.’ Nee, tuurlijk niet, zei ik, onderwijl knipogend naar Erik. Wat een giga geluk hadden wij gehad. We hebben de band meegenomen voor Sep die een auto- en motorrijschool had. Die band heeft er vele jaren als trofee gehangen.”

Nog een anekdote met Rob Kleinsman met wie Jos in de TVM-ploeg zat. Hij kende zijn rijstijl in de auto, want Jos was jarenlang min of meer zijn privéchauffeur. Rob had dus wel regelmatig verhalen meegekregen over Jos’ motoren hobby, maar kon zich geen voorstelling maken hoe dat nu echt voelde op zo’n apparaat. Hij solliciteerde ernaar om zelf eens een keer een ritje achterop mee te maken. Jos: “Jammer genoeg had ik op dat moment de tweede integraal helm uitgeleend en moest Rob een crosshelm met motorbril op. Hij kreeg een korte instructie: meegaan in de bocht, geen onverwachte bewegingen, de handen om mij heen en vasthouden met de vingers gekruist. Waarom? Met die acceleratie kun je die krachten niet opvangen en zit je direct met de kont op straat. Bedoeling was een rondje Holterberg, zo gezegd zo gedaan. Rustig door het dorp naar de Rijssenseweg, stoplichten op groen en gaan. Niet direct te onbenullig met kruissnelheid van circa 240 km/u. Maar als je dat windgeruis om je hoofd niet gewend bent, zou je kunnen overwegen om eens over de schouder mee te kijken om een blik te werpen op de kilometerteller. Dat is precies wat Rob deed. Maar de klep van zo’n crosshelm is lang en toen hij zijn hoofd opstak, kwam de wind daaronder. Dat werkt als een remparachute en probeer dan je hoofd maar weer naar voren te doen. Voor Rob was er geen snelheidsmeter in beeld, maar de sterrenhemel. Bovendien zorgde de riem van de helm ervoor dat de ademhaling dusdanig werd belemmerd dat hij mij in paniek op de rug moest kloppen. Voorzichtig snelheid geminderd en bij de eerste mogelijkheid een pauze ingelast, waar hij geleidelijk weer bij zinnen kwam. Het rondje Holterberg ging niet meer door. Ik ben linea recta weer naar de thuisbasis gereden. Robs reactie: ‘Dit was de eerste en laatste keer dat ik achterop een motor heb gezeten’.

Terugblikkend op de hiervoor beschreven motoravonturen wil Jos nog benadrukken dat men de verkeersdruk van destijds absoluut niet kunt vergelijken met de huidige. “Mijn rijstijl was fors, maar ik was er niet op uit om medeweggebruikers in gevaar te brengen of om passagiers bang te maken”, zegt hij. In 1993 maakte reuma niet alleen een rigoureus einde aan zijn werk als groepsleider in Rekken, maar ook aan het rijden op snelle motoren. We komen daar in deze serie nog op terug.
Hij kijkt met een goed gevoel terug op de geldverslindende hobby, die tegenwoordig zou worden omschreven als idioot rijgedrag. Wat zou het in die periode van acht jaar zoal gekost hebben met al die motoren? Hoe vaak heeft men voorspeld dat hij zich nog een keer dood zou rijden. Jos zijn leven werd beheerst door de affaire MZ zoals eerder beschreven, de coach/begeleider die hem in zijn periode tot aan de profs misbruikt had. “Dat spookte steeds weer door mijn gedachten. Door deze hobby heb ik mijn zinnen kunnen verzetten. Ik droomde van motoren. Grenzen opzoeken. Ja, extreem, dat was het. Maar achteraf ben ik blij dat ik er jaren enorm van heb kunnen genieten, zeker gezien de huidige situatie.”

Nick laat de Kawa alvast warm draaien


Jong geleerd….

33 | SNELHEIDSDUIVEL (deel 1)

Waar en wanneer is het zaadje geplant. Dat is niet helemaal duidelijk. Jos als snelheidsjunk, als liefhebber van motoren die harder en harder konden. Hoe kwam dat zo? Als wielrenner was hij vaak de snelste, maar met andere tweewielers kon je misschien nog wel vijf keer zo snel over paden en wegen jakkeren. Hij herinnert zich glunderend dat zijn vader op een motor reed en dat hij de kinderen meenam naar een viaduct waar je goed zicht had op motorrijders die op de terugweg van de TT in Assen wat nadrukkelijker dan normaal hun rijkunsten etaleerden.

Jos en motoren. Hij zou er een boek over kunnen schrijven. Met een motor in een mum van tijd de nodige kilometers afrazen, dat gaf hem een kick, een hemels gevoel. De snelheid, de bochten, de wind langs zijn hoofd. Hij herinnert zich een ander begin van de hobby die, zo bleek al gauw, danig uit de hand zou lopen. In Hengelo was een oude Honda te koop, daar liep de twintigjarige Jos in 1978 toevallig tegen aan bij kennissen. ‘Probeer hem maar’, zei de eigenaar, ‘hier heb je de sleutels.’ Dat verraste Jos. Hij had nog nooit op een motor gereden, maar sloeg het aanbod niet af. “Ik kreeg een helm zonder vizier en met mijn zonnebril op, kon ik op pad. Ik vertrok vanuit Hengelo naar Oldenzaal en had al snel door dat zo’n apparaat wat logger stuurde dan moeders Mobiletje van vroeger. Van sturen kon je eigenlijk niet van spreken, je moet de motor als het ware de bocht in laten vallen. Op de rijksweg zag ik in de verte een motorrijder en nu kon ik eindelijk ook dat zwaaien in de praktijk brengen. Motorboys zwaaien altijd naar elkaar. Met een vaartje van honderd deed ik achteloos mijn linkerhand omhoog van het stuur en in een fractie van een seconde vloog die hand zo achter op mijn rug. Die tegenwind was ongelooflijk sterk, daar ben je niet op verdacht, je moet direct goed tegendruk geven. Ik had geluk dat er in die jaren nog geen A1 lag bij Hengelo, want dan was dezelfde actie met 150 km/u heel anders afgelopen.”
Het is uiteraard achteraf de vraag hoe je aan iemand die aangeeft dat hij nog nooit op een motor heeft gereden, zomaar een 4-cilinder 750 cc durft mee te geven? “Absoluut onverantwoord”, zegt Jos anno 2023.

Jaren later kwam Jos bij de sportverkiezingen van RTV-Oost in gesprek met Henk Seppenwoolde. Ze wisselden informatie uit over de manier waarop ze trainden en aan de conditie werkten. Jos: “Henk was een zeer verdienstelijk motocrosser die zowel nationaal- als internationaal aan de weg timmerde. Hij vertelde dat hij in de tweede manche altijd vermoeidheidsproblemen had. ‘Gebrek aan duurtraining’, zei ik hem.” Jos stelde hem voor om in de ochtend een paar keer per week 2,5 à 3 uur met hem en mannen als Hennie Stamsnijder en Herman Ponsteen mee te fietsen. “Henks conditionele problemen namen af en zijn prestaties werden beter”, glimlacht Jos over zijn geslaagde advies.

Dat Seppenwoolde vond dat Jos ook maar eens met een crosser moest gaan rijden, leidde tot een laconieke reactie. “Ik gaf aan weinig respect te hebben voor crossers. Gewoon een beetje gas geven. De motor doet het werk, zei ik nogal naïef.” Uiteindelijk kwam het er toch van en togen beide mannen naar motorcrosscircuit in Harfsen. “Ik kreeg voor het vertrek nog wel een teleurstelling te verwerken. Sep zei dat hij voor mij een 125 cc had ingeladen. Maar waarom moet ik met zo’n ‘brommer’ rondrijden, zei ik. Ik wist dat Henk zelf in de koningsklasse met een 500 cc reed. Sep wist me te kalmeren en later die middag snapte ik pas waarom. Het circuit was namelijk een ramp, met allemaal gaten en kuilen. Geen enkele meter was er vlak. Als je harder reed dan stapvoets, reed je tegen de volgende ‘knip’ aan. Als ik dat zo met mijn crossfiets zou doen, zou ik gegarandeerd vallen. Uiteindelijk heb ik meer dan een uur stationair rondgetoerd tot de tank leeg was. Seppie gooide de tank weer vol, trapte de 125cc aan en reed vol gas in alle versnellingen rond, waarbij hij helemaal geen last had van de knipgaten, want hij raakte alleen de topjes maar. Tussendoor vloog hij bij de springschansen, waar ik stapvoets vanaf reed, tientallen meters door de lucht. Ongelooflijk, wat een beheersing, wat een snelheid. En wat was ik een verschrikkelijke kneus. Maar mijn interesse was wel degelijk gewekt.”

Jos kocht toen een nieuwe Honda XR 600, een crossmotor met een kenteken ook wel enduro genoemd. “Waarschijnlijk omdat er geen 700 cc te koop was”, vertelt hij. “Ik haalde een proefrijbewijs met blauw les plaatje op bij het gemeentehuis en toen kon ik legaal, dat wil zeggen binnen de gemeentegrenzen, zonder toezicht op de openbare weg oefenen met de motor. Blauwe lesplaatje moest achter bij het kenteken gemonteerd worden. Als je vond dat je voldoende rijervaring had, vroeg je het examen aan.” Soms nam hij zoonlief Nick als tweejarige ook mee. Hij was buitengewoon geïnteresseerd en ontdekte op die manier de wereld.”

We zitten ergens in het jaar 1986. Jos is beroepsrenner bij de Panasonic ploeg van Peter Post en ontdekte dat enkele collega’s ook liefhebber waren van de snelle motoren. Hij nam regelmatig zijn motor in de aanhanger mee naar België om met Willy, Walter en Eddy Planckaert wat te crossen. “Later pikte ik ook Bert Oosterbosch in Brabant op. De Belgen regelden een circuit waar dan ook Johan van der Velde, Eric Vanderaerden en Guy Nulens kwamen. Dat sprak zich snel rond en op een gegeven moment kwamen er honderden supporters van Eric en Eddy op af. Die boys waren daar mateloos populair. Maar goed, het duurde natuurlijk niet lang totdat Peter Post daar lucht van kreeg. Die riep ons acuut bij elkaar en er werd ons te verstaan gegeven dat bij calamiteiten of blessures die we ons door de motoren op de hals haalden, niet meer betaald werden of zelfs dat het contract ontbonden zou worden.” Na deze oekaze van de grote baas werden de heren wel wat voorzichtiger, maar van de andere kant bleven ze het interessant vinden om met deze ietwat uit de hand gelopen hobby stiekem door te gaan.

Zo kon het gebeuren dat Post bij aanvang van de voorjaarsklassiekers een afmelding kreeg van Guy Nulens. De Belg had zijn pols gebroken met papierhangen, een bezigheid die wij in Nederland ‘behangen’ noemen. Jos: “Volgens zijn verhaal was hij van een stoel gevallen waar hij bovenop stond met behangpapier. Niet iedereen geloofde dat, de crossers gniffelden, maar we lieten hem natuurlijk niet vallen.”
Jos zelf was daags voor Luik-Bastenaken-Luik nog even op zijn XR600 met zoonlief zittende voor hem op de tank even naar de vijver gereden om de eendjes brood te voeren. “Het is heel belangrijk om dan wel je crosslaarzen aan te trekken”, zegt hij, “want als de motor tijdens het aantrappen ‘terugslaat’, heb je een probleem. Toevallig wilde de buurman net weg met de auto en mocht ik me even aan zijn auto voort laten trekken om zo de motor starten, zodat de laarzen niet nodig waren. Het gaf een mooi donkerbruin gebrom en zo’n viertaktmotor bleef probleemloos stationair draaien. Ook tijdens het voeren van de eendjes had ik ‘m gewoon laten lopen. Ik gooide nog even de broodzak in een vuilnisbak, toen ik werd geroepen door Nick. ‘Kijk papa’ en hij drukte op de schakelaar om de motor uit te zetten. Voordat ik kon roepen om dat niet te doen, was het kwaad al geschied. Het werd ijzig stil. Hoe was het ook weer, moet je nou wel of geen gas geven tijdens het aantrappen? Dat is bij een twee- of viertakt motor verschillend. Ik had al een tijdje niet gereden. Ik dacht van wel, dus op goed geluk met mijn gympies aangetrapt. Eerste poging niets, tweede poging kickstarter naar beneden en die sloeg keihard terug. Het voelde alsof de bal van de voet tegen mijn scheenbeen aankwam. Het was zo enorme pijnlijk dat ik kon niet meer op mijn voet kon staan. Niemand in de buurt. Met kunst- en vliegwerk Nick op de tank gezet en steppend gingen we naar huis.”

Thuis koelde Jos de enkel, pakte de tas in, plaatste de fiets in de auto en reed toch maar naar Luik. Jos wilde zich niet zomaar met een smoes afmelden en zijn goede wil tonen. Jules de Wever was ploegleider van dienst en zag hem strompelend aan komen lopen bij het hotel.

‘Awel, wat is er met u gebeurd?’
‘Ja, voordat ik wegging, vroeg Annette of ik de zware wasmand nog even van de tweede verdieping wilde halen. Geen probleem, maar ik gleed uit op mijn sokken en kwam gelukkig in de bocht tegen de muur tot stilstand en kon ik dat met mijn voet opvangen. Jules prees mijn hulpvaardigheid als huisvader maar vroeg zich wel af wat ik daar nu kwam doen. De reis had mijn enkel geen goed gedaan en die was inmiddels bijna eens zo dik. ‘Hoe wou je daarmee in je schoen komen’, vroeg Jules. ‘Ga maar naar huis, dan kan ik nog iemand anders oproepen’. Jos: “Zo dat was gelukt, dacht ik. Geen argwaan en zelfs bonuspunten voor mijn hulpvaardigheid. De enkel is overigens nooit meer goed gekomen. Als ik tegen een bal trapte, voelde ik een snerpende pijn.”
Ondertussen had de kleine Nick als bijna 3 jarige ook een motor gekregen, een 60cc quad. Samen gingen we met deskundige Seppenwoolde naar de importeur in Voorthuizen.
‘Alleen even kijken’, zei ik.
‘Als je maar niet wat koopt’, zei Annette.
Een paar uur later waren ze terug, met een grote krat in de kofferbak. Het enthousiasme van Nick had het gewonnen van Annettes verordening.
Jos vond de XR600 toch te allround en wilde hem vervangen door een 250cc 2-takt. “De toppers in de enduro reden hiermee, dus wilde ik dat ook”, zegt hij. “Niet dat ik toen plotseling motocrosser was, maar het materiaal had ik wel goed voor elkaar. In de off-the-road ritten hadden we ’s winters veel plezier. Op zandpaden en maislanden ging het steeds harder en soms wilde ik wel harder, maar gaf de motor zijn grenzen aan. Seppenwoolde maakte ondertussen ook furore in de strandraces op Le Touquet en in Scheveningen. Ik hoorde machtige verhalen over de Honda CR500 waar Eric Geboers 195 km/u meereed op het strand. Hoe ze dat wisten van die snelheid? Er zit toch geen teller op die motor? Nou, hij liet gewoon iemand met zijn BMW over het strand meerijden om dat te meten. Het was niet aan te raden om zelf met een CR500 te gaan rijden. Die was zo onvoorspelbaar, had zo’n bruut inkomend vermogen, dat je daar regelmatig mee achterover ging.”

Je moest Jos niet adviseren om niet met zo’n beest te gaan rijden. Dan wilde hij het juist wel. Henk Poorte was met een soortgelijke motor wereldkampioen enduro geworden en binnen de kortste keren had Jos zijn motor gekocht. “Ik weet nog dat ik hem ophaalde en een korte instructie kreeg hoe en wat. Hij trapte het apparaat aan, ik wilde ermee wegrijden en hij sloeg af. Ik kreeg de motor niet aan. Ik deed dezelfde procedure nog een keer. Weer hetzelfde. De derde keer gaf ik zoveel gas. Met slippende koppeling lukte me dat wel. Wegrijdend bij de stoplichten in Nijverdal klom de motor bij elke versnelling in de ketting, oftewel ging op het achterwiel, terwijl dat van mij niet speciaal hoefde. Nu pas snapte ik waarom Sep mij op het circuit niet op zo’n apparaat had laten rijden. Dat zou helemaal verkeerd zijn afgelopen.”
Natuurlijk testte Jos de CR500. Als Geboers daar op het strand 195 km/u mee kon halen, dan moet dat op de weg ook kunnen. Op de parallelweg Rijssen-Wierden werd de snelheidsmeting met succesvol gerealiseerd.

“Maanden later reden we samen met onder andere Seppenwoolde en Poorte een off-the-road rit in Staphorst. Ze reden op een motor die Seppie gebruikte voor de off-road cursussen, een 21 pk viertaktje. Mijn Honda CR had meer dan drie keer zoveel pk’s. Gezamenlijk zijn we vertrokken en eenmaal op de zandpaden gaf ik die 500 de sporen. Ik tikte regelmatig de 160 km/u aan. Op een gegeven moment kwamen we bij een crosscircuit waar we ook twee rondjes overheen moesten. Seppenwoolde en Poorte waren nog in geen velden of wegen te bespeuren, dus begon ik maar vast aan die beproeving. In dezelfde stijl als mijn eerste ervaring op zo’n circuit, veel te langzaam. Het duurde niet lang of ik hoorde in de verte driftig getoeter van motoren. De beide Henks lieten alvast horen dat ze in aantocht waren. Even later denderden ze mij voorbij en verdwenen ook weer snel achter de horizon.”
“Na een kilometer of veertig zei Henk Poorte tijdens de pauze tegen mij: ‘Nog nooit van mijn leven heb ik zo hard over een zandpad gereden als jij doet. Hoe doe je dat nu eigenlijk als daar een gat zit of een diepe plas ligt op zo’n zandpad? Dan kun je door even gas te geven en iets het stuur op te trekken, ervoor zorgen dat je voorwiel niet ‘hapt’ en dat je niet valt?’ Had ik nooit bij stil gestaan. Met die snelheid vlieg je er wel overheen, toch? Het zette me wel enigszins aan het denken. Maar ik was overigens ook wel trots op zijn eerste opmerking”, aldus Jos met een greintje trots in zijn ogen.
Jos was snel met de off-the-road motor, maar was ook onder de indruk van de snellere motoren die hij in binnen- en buitenland over de snelwegen zag zweven. Dat leverde ook de nodige (hachelijke) avonturen op en daarover vertelt hij in de volgende aflevering van deze serie.

Jos met zijn allereerste Honda in 1978
1985. Jos en broertje Herman poseren op de motor van hun vader.
Jos en Nick (1986)
1978. Annette en Nick bij zijn quad

STILTE OF JUIST NIET

De dag van gisteren was in het land aangemerkt als Dag van de Stilte. Want stilte verbindt, luidt een van de motto’s van die speciale dag. Ik moest eraan denken toen vlak voor het duel tussen FC Twente en Feyenoord het hele stadion een volle minuut stil was ter ere van Kalle Oranen. De onlangs overleden linksback was een van de grootheden uit de gouden periode in de jaren zeventig. Echter die prachtige minuut zonder geluid was in de Veste en omstreken meteen de enige op deze zondag.

Vooraf spraken we oud-trainer Hans Meyer in de perskamer met de nodige kwinkslagen van dien. Daarna besprak ik met mijn voorzichtige tribunebuurman de kansen van de FC tegen de landskampioen. Hij zei dat voetballen om kwart over 12 nadelig was, dat de rentree van Michel Vlap een meevaller was, dat hij rechtsback Bart Nieuwkoop een zwakke schakel vond bij Feyenoord en dat de Rotterdammers tegen Lazio enorm goed gespeeld hadden, waarop ik hem wees op de onbuigzame uitstraling die de FC in de eigen Veste al tijden met zich meedraagt. Vervolgens (over de dag van de stilte gesproken) ‘mochten’ we ons weer ergeren aan de smakeloze pokkenherrie die voor elke thuiswedstrijd uit de speakers komt. Na de minuut van Kalle echter explodeerde het gezang en gejoel van de tribunes als vanouds. Tegenstanders worden daar niet blij van. Ook Feyenoord niet, dat van huis uit eigenlijk veel gewend is.

We kregen een schitterende wedstrijd te zien. De 1-0 van Manfred Ugalde die als een horzel van de ergste soort van de ene Feyenoord-verdediger naar de andere vloog, deed de ploeg veel goeds en nog meer beet elke speler zich vast in de wedstrijd. Van een blessure behandeling na een klein half uur maakte Arne Slot een time-out om zijn elf manschappen tot de orde te roepen. Ook daarna stond de normaliter rustige trainer alle kanten op te schreeuwen. De Dag van de Stilte was ook aan hem niet besteed, hoewel hij en zijn mannen naar verluidt tijdens de terugreis naar Rotterdam niet veel geluid meer hebben uitgebracht.
De landskampioen met die zware Europese wedstrijd nog in hoofd en benen had geen vat gekregen op de Twentse opponent. De eerste nederlaag in het seizoen was een feit.

Technisch opperhoofd Arnold Bruggink eerde onlangs zijn aanvoerder Robin Pröpper als een van de belangrijkste aanwinsten van de laatste jaren. Hij heeft gelijk. Want wat speelde die Pröpper goed en als je die woorden op tikt, doe je meteen elf anderen inclusief invaller Gijs Smal tekort.
Het werd niet meer stil in de Veste. De 2-1 zege was verdiend en terecht. Minutenlang klonk in de slotfase de zegezang Oh oooh Twente Enschede door het stadion. Daarna kwam Sweet Caroline langs en ga zo maar door. De Dag van de Stilte kon je verder wel vergeten. Kan ook op een andere dag, kan eigenlijk elke dag wel even.

32 | NICK EN ROXANE

Op de ziel van Jos zitten meerdere krassen. De buitengewoon getalenteerde wielrenner van weleer heeft veel meegemaakt in zijn thans 65-jarige leven. We hebben in deze serie al paar van die littekens beschreven zoals zijn huidige situatie waarbij een ernstige spierziekte de meeste van zijn ledematen lam heeft gelegd. Daardoor kan hij zijn gehandicapte dochter Roxane (34) maar sporadisch zien. En dat is eveneens een hard gelag voor de oud-coureur. Dit hoofdstuk van Jos’ (wieler)leven gaat over zijn kinderen Nick en Roxane.

Vader Jos en dochter Roxane zijn zwaar gehandicapt. Dat maakt hun leven, maar ook dat van echtgenote Annette en zoon Nick er niet gemakkelijker op. Onderzoek heeft uitgewezen dat Roxane de cognitieve vermogens heeft van een kind van anderhalf jaar. Ze woont alweer 24 jaar in een huis waarin groepsgewijs dag- en nachtzorg is waarvan de laatste 18 jaar De Baalderborg in Hardenberg, daarvoor in huizen in Enschede, Hulsen en Ommen. De bewoners van De Baalderborg hebben een verstandelijke beperking. Het zijn kinderen met ontwikkelingsproblemen en ouderen met een intensieve ondersteuningsvraag.

Roxane was met Vaderdag een paar uurtjes bij Jos en Annette in Wierden, mede dankzij een aantal fijne begeleiders die daar hun vrije tijd voor hadden opgeofferd. Jos had haar al ruim twee jaar niet meer gezien. Omdat hij er niet meer heen kan. Hij pinkt een traan weg. Het kost hem moeite om erover te praten en valt even stil. “Een van de laatste keren dat ik bij haar was op De Baalderborg, ben ik ongelukkig gevallen en brak daarbij een paar ribben. Ik kon toen al niet meer zelfstandig opstaan en Roxane kwam maar spontaan bij me op de grond liggen. Zo van ‘goh dat is leuk, dat doet papa anders nooit’. Helemaal niet beseffend dat ik viel toen ik de rollator die ze heel hard in mijn richting had gerold, wilde tegenhouden. Ik werd uiteindelijk via een tillift aan het plafond weer in mijn rolstoel gezet.”

Hun dochter is altijd vrolijk, ze is goed op haar plek in Hardenberg, maar naast het voorzichtig brabbelen van de woordjes papa en mama kan ze nog steeds niet praten. Sinds ze een jaar of zeven was, kan ze wel lopen. Ze kreeg echter knieproblemen, is nog geopereerd met alle moeilijkheden van dien qua revalidatie en heeft sindsdien een rollator of andere hulpmiddelen nodig om zich voort te bewegen.

Hij en Annette laten een minialbum zien met foto’s van haar laatste bezoek op 16 juni. “Het was een mooie dag”, zegt Jos. “Roxane was blij en wij hebben samen enorm genoten van haar bezoek.”
Hij vertelt over de geboortes van zijn zoon Nick (in 1984) en Roxane (in 1989). Beiden kwamen ze met de keizersnee ter wereld. “We vernoemden Roxane naar een nummer van the Police, dat we allebei mooi vonden. Vele jaren later drong de tekst van dat liedje pas tot ons door. Het gaat over een prostituee. Toen zagen we ook op de CD dat de naam Roxanne eigenlijk met 2 n’s had gemoeten. Maar een kniesoor die daar op let, het is een mooie naam.”
Een paar dagen na de geboorte – in de beginuren van een semiklassieker – feliciteerde collega-renner Gerrie Knetemann Jos met de geboorte en hij vroeg naar de naam. ‘Roxane’, zei Jos.

‘Oh, wat origineel’, zei de glimlachende Kneet. Hij had een paar jaar eerder een dochter gekregen die ook die naam gekregen had. “Dat is de oud-wielrenster die tegenwoordig commentator bij de NOS is bij wielerwedstrijden”, aldus Jos.

Roxane Lammertink werd op Goede Vrijdag in het voorjaar gehaald. “Dat kwam beter uit. Anders zou ze misschien in het weekend zijn geboren, wanneer ik ook zomaar plots verplicht opgesteld op zou kunnen worden voor een koers. Nu kon ik er tenminste bij zijn.”

De kleine meid groeide goed en voorspoedig. “Er was verder weinig aan de hand”, zegt Jos, “maar na een jaar kregen we in de gaten dat ze niet al te snel was in haar reacties en ze was een beetje afwezig. Op het consultatiebureau gaf Annette aan dat Roxane wat achterliep bij leeftijdsgenoten. Met de opmerking ‘daar heb je weer zo’n ongerust moedertje, dat komt allemaal vanzelf wel, het is gewoon een laatbloeier’, kon ze weer naar huis. Op een gegeven moment begon ze ’s avonds over te geven, telkens als ze net in bed lag. De frequentie nam toe, de huilbuien ook en op het laatst gebeurde dat elke dag. Het was niet te stoppen.”

Dus togen Jos en Annette met hun dochtertje naar het ziekenhuis waar een kinderarts opmerkte dat hij wel iets dacht te zien aan Roxane, maar dat hij kon niet precies kon aangeven wat.

Jos: “Allerlei onderzoeken volgden, ook chromosomen-testen bij ons zelf. Het kan zo zijn dat bepaalde XY-combinaties gevolgen hebben voor het kind. Maar dat werd uitgesloten. Daarna werden we doorgestuurd. Onderzoek in het Universitair Medisch Centrum Utrecht wees uit dat er ruimte zat tussen de hersenen en het schedeldak, een andere manier om te zeggen dat de hersenen niet volgroeid zijn. We kregen te horen dat ze niet konden voorspellen hoe Roxane zich zou ontwikkelen, maar wel dat het een zorgenkind zou kunnen gaan worden.”

Roxane groeide op en bleek een enorm aanhankelijk kind te zijn, zo vertelt Jos. “Als Annette naar de keuken liep, begon ze te huilen. Alsof ze voor lange tijd afscheid moest nemen, terwijl ze haar gewoon kon zien staan. Het werd een enorme handenbinder. We waren er dag en nacht druk mee en gingen er soms bijna aan onderdoor. Je wilt voor je kind zorgen en haar bij je thuis houden, maar het besef dat dit onhoudbaar ging worden, werd steeds groter.”

Op achtjarige leeftijd verhuisde Roxane naar Het Bouwhuis in Enschede. Jos: “Dat was eerst een proefplaatsing. Ze kon nog steeds niet lopen en verplaatste zich zittend. Ze was een fan van schommelen, zowel binnenshuis als buiten. Maar dat deed ze zo hard en schaterlachend zonder zich vast te houden, dat we soms ons hart vasthielden.”

Orthopeden en andere onderzoekers bogen zich over het kind en kwamen tot de conclusie dat een definitieve opname in Het Bouwhuis noodzakelijk was. Uiteraard kreeg ze vaak bezoek van haar ouders en broer. Later werd ze overgeplaatst naar een huis in Hulsen. “Het was fijn dat ze daarvoor in aanmerking kwam. Het was nieuwbouw en de groep waarin ze kwam, was jong en dynamisch. Daar gingen we ook vaak naartoe. We fietsten dan met haar en deden er spelletjes. Sinds een jaar of tien zit ze in Hardenberg”, aldus Jos.

Gelukkig voor Jos en Annette beleven ze veel plezier aan hun zoon Nick (39) die ook in Wierden, niet ver bij hen vandaan woont. Hij is supervisor bij Bleckmann Fashion & Lifestyle Logistics in Almelo. Hij komt bijna elke dag wel even langs. Ooit deed Nick een poging om ook wielrenner te worden net als zijn vader, maar dat werd geen succes. Hij heeft gevoetbald bij Omhoog en was een begaafd badmintonspeler. “Hij heeft heel wat bekers en ereprijzen gewonnen”, zegt Jos, “maar moest stoppen wegens problemen met een van zijn schouders. Daarnaast is hij een liefhebber van motorsport en de Formule 1. En niet te vergeten, hij bezoekt regelmatig een festival met hardcore muziek. Maar dat laatste heeft hij niet van ons.”

Dat was het verhaal van de kinderen van Jos en Annette. Het zijn er twee. “Meer soorten waren er niet”, lacht Jos minzaam, “en daarom heb ik er toentertijd een knoop in laten leggen. Ik ging alleen op de motor naar het ziekenhuis, onderging de operatie en wilde op de motor terug. Ik herinner me nog dat de verpleegkundigen dat geen goed idee vonden. ”

Of hij zich daaraan gehouden heeft? Jos’ glimlach zegt genoeg.


Nick en Annette tijdens hun laatste vakantie in 2018


Nick en Roxane, de beide kinderen van Jos en Annette

 

VUURWERK EN DE GEUR VAN KARBONADES EN HUZARENSALADES

Meer dan anderhalf jaar geleden was ik niet meer bij een thuiswedstrijd van Heracles geweest. Toen ik nog in de actuele journalistiek werkte, kwam ik er vaak en dat was meestal prettig.
De derby tegen FC Twente begon met applaus als hommage voor de vorige week overleden Kalle Oranen, oud-speler van beide clubs. Daarna teisterden oerend harde knallen de trommelvliezen. Gelukkig waren het knallen zonder rookwolken zoals elders regelmatig gebeurt. Dat belooft wat, dacht ik. De zwartwitten gaan de roodhemden uit de top van de ranglijst te vuur en te zwaard bevechten.
De wedstrijd begon, oud-Heraclied Robin Pröpper werd uitgefloten als hij aan de bal was, de FC-fans roerden zich ook, de sfeer was goed. De FC voetbalde er vervolgens lustig op los. Balletje breed, balletje diep, balletje over de hele, het liep als een trein, want de thuisclub deed niks. De Heraclieden keken ernaar en lieten het gebeuren. Ik las vandaag op allerlei plekken dat de FC fantastisch speelde, schitterend, lang niet gezien. Dat was niet zo. Laten we zeggen dat de meeste spelers van Joseph Oosting goed voetbalden. Maar als je zo domineert, moet je zeker een stuk of tien kansen op doelpunten kunnen creëren. En dat deden ze niet.

Het was 0-2 bij de rust. “Zo’n achterstand is nog weg te werken, tamboereerden de coaches van Heracles in de mindset hun spelers. En dat lukte. Het vuurwerk van kort voor de start inspireerde de geesten van de Heraclieden toch nog. De FC liet het gebeuren. Het werd 2-2. Terechte uitslag. Heracles tevreden, FC Twente teleurgesteld. Boeiende wedstrijd gezien.

Overigens was ik ook benieuwd of na anderhalf jaar het traject van perskamer naar perstribune nog steeds dezelfde was. In geen enkel stadion is die route zo bizar als op het Asito-erf. Het bleek inderdaad nog niet veranderd te zijn.
Je gaat eerst een gangetje in. Daarna ga je rechts een trap op en kom je in een opslagruimte van de keuken van het restaurant. Met de geur van karbonades en huzarensalades in je neus passeer je volle en lege kratten en loop je door de klapdeuren de grote kantine binnen op de eerste verdieping. Links zie je de tafels waar fans en andere gasten voor de wedstrijd een diner verorberen. Je moet rechtdoor. Laverend door de volle kantine ga je op weg naar de tweede etage. Ik nam een paar collega’s op sleeptouw, maar we verloren elkaar uit het oog. Aan de overkant moet je linksaf. Pak wel de tweede deur, want daar bevindt zich de trap die je moet hebben om op de volgende etage te komen waar zich de skyboxen bevinden. Daar ga je rechts en weer links een trap op. Boven gekomen ga je bi de foto van Simon Cziommer rechtsaf en kom je via een soort klaslokaal aan op de perstribune. Kan dat niet anders, korter, efficiënter, luidt de vraag, die ik al in het verleden al vaker stelde aan bazen van de Almelose club. Dit is geen porem.
(foto’s Heracles)

RIP KALLE ORANEN

Beetje eigenzinnig, maar aimabel en een prettige teamspeler. Dat was Kalle Oranen, die vorige week op 77-jarige leeftijd naar het hiernamaals is vertrokken. De linksback met de perfecte sliding maakte in de eerste helft van de jaren zeventig een gouden periode mee van FC Twente. Hij had nog maar enkele seizoenen een vaste plaats in de opstelling of de FC vestigde een record. In de jaargang 71-72 kreeg de verdediging met doelman Piet Schrijvers en de spelers Kees van Ierssel, Epi Drost, Willem de Vries en de toen 29-jarige Kalle Oranen slechts 13 tegendoelpunten. Nooit meer heeft een club uit de eredivisie dat record verbeterd.

Oranen was – net als talloze andere verdedigers – aanvankelijk aanvaller. Hij werd omgeschoold tot linksback, was een aantal jaren wisselspeler, maar toen hij een contract kreeg als semiprof veroverde hij in het seizoen 69-70 een basisplaats en speelde uiteindelijke 251 officiële wedstrijden voor de FC, waarvan 28 keer in de toernooien om de Europa Cup II en III. Oranen maakte ook deel uit van de ploeg die in 1975 de finale speelde om de Uefa-Cup twee jaar later was hij erbij toen de FC voor het eerst de beker won. Daarna vertrok hij naar Heracles en speelde hij voor de Almeloërs nog ruim honderd wedstrijden in de eerste divisie. In de jeugd voetbalde hij voor Sportclub Enschede, waar zijn vader masseur was van het eerste elftal en ook nog een korte tijd voorzitter.

Wat gaan profvoetballers na hun actieve carrière doen? De meesten blijven in hetzelfde metier en worden trainer. Oranen echter wilde de studie doen voor leraar lichamelijke opvoeding en moest opnieuw naar school. Terwijl hij nog voor Heracles voetbalde, begon hij op de sportacademie in Den Haag. Tussen klasgenoten die meer dan tien jaar jonger waren, haalde hij vier jaar later zijn diploma. Een knappe prestatie. Vervolgens werd hij docent en voetbaltrainer op de UT en bleef dat doen tot hij 15 jaar geleden met de vut ging. Overigens was hij in de beginjaren tachtig ook nog trainer-speler van Tubantia 1 waar hij ook de A1 en de jongste jeugd trainde. Met het eerste elftal promoveerde hij naar de tweede klasse.

Oranen had aanvankelijk de Finse nationaliteit. Op zijn 23ste werd hij Nederlander.

De laatste jaren leed hij aan een nierziekte en werd hij gedialyseerd. 17 oktober is hij nog vrij plotseling overleden.


Kalle Oranen probeert namens FC Twente te scoren.

31 | OVERWINTEREN

Sommige  renners vinden het leuk om met een fiets door mul zand, over hellende bospaden of natte weilanden te rijden. Soms hangen ze de fiets aan de schouder alsof het een city-bag is en lopen een trap op of een steile bult. Wie dat allemaal goed afgaat, doet het in wedstrijdverband. Veldrijden of crossen, Jos Lammertink kon het uitstekend in de jaren zeventig.
Vond je dat leuk Jos, met een fiets op je nek door de blubber zwoegen?
Het antwoord zegt veel: “Ja, omdat ik er goed in was.”
Zeg dat wel, hij won alle crosswedstrijden waaraan hij ooit deelnam op één na. Dat was het EK voor junioren toen hij tweede werd, omdat hij niet doorhad dat ze al bij de finish waren. Op dat EK en al die andere kampioenschappen die hij won (oa vier keer de nationale titel), komen we nog terug in deze serie over zijn (wieler)leven.

Het lijkt niet al te charmant om met je doorweekte tenue en een bemodderd hoofd over zo’n parcours te fietsen en te rennen om uiteindelijk doodmoe aan de finish te komen, maar Jos verklaart waarom het toch een zinnige bezigheid was/is. “Zie het als een vorm van overwinteren. Op de weg is het vaak koud en nat. In het bos ben je veel actiever bezig. Een aantal uurtjes training in het veld telt dubbel in vergelijking met de weg.  En het is ook goed om je stuurmanskunst wat op te krikken.”
Hij voegt er nog aan toe dat men van toerder tot wedstrijdrijder crost. “Niet voor niets  zijn de veldtoertochten mateloos populair. Veel ploegleiders van eliteploegen plannen die toertochten in als serieuze training.”

Toen Jos begon met wielrennen, raakte hij ook geïnteresseerd in veldrijden. Daarvan was zijn bijna vier jaar oudere neef Hennie Stamsnijder een belangrijke aanstichter. “Hij timmerde aan de weg en wij, mijn broer Herman, neef Jonny en ik, raakten erdoor geïnspireerd. Ondanks dat Hennie een neef was, keek ik tegen hem op.”
Niet dat ze elkaar als familie vaak spraken, zo vertelt Jos. “Met verjaardagen kwamen de ooms en tantes, maar de neven en nichten waren er lang niet altijd bij en Hennie was druk met fietsen. Ik weet nog dat ik hem ooit in een brief om advies heb gevraagd.”

De Lammertinks woonden in Hoge Hexel. Achter hun huis liep een pad van 400 meter tussen weilanden door naar  een zandafgraving, de zaandkoele genaamd. Jos: “Daar konden Jonny, Herman, Richard Freriksen en ik lekker rossen. We oefenden daar ook hoe je met je fiets over een sloot springt of hoe je met je fiets van die steile zandafgravingen afgaat. We leerden wanneer je met harde of zachte banden moest rijden. Mijn vader had daar ook kijk op. Hij wist hoeveel spanning je op bepaalde parcoursen in je band moest hebben. En dan niet met allerlei moeilijke apparatuur maar gewoon de band met zijn duim indrukken. Hij had ook eens bij een fietsenmaker een hele brede tube op de kop getikt, die op een oude sportfiets zat. Als het parcours heel mul was en je had die brede tube als voorband, dan was dat net het verschil tussen moeten lopen of nog kunnen fietsen. Daar had ik dan veel voordeel van. Toen ik bij de junioren reed, kon Herman er bij de nieuwelingen op rijden. Toen hij ook junior was en we in dezelfde categorie reden, mocht ik met dat voorwiel rijden. Alle vrije tijd die we hadden, crosten we door de bossen.”

Jos en de zijnen reden de crossen vaak bij de wielerverenigingen in Twente en de Achterhoek. In veel plaatsen werd een wedstrijd georganiseerd en de verenigingen hadden veelal een eigen circuit. “Eén keer per weekend reden we een nationale cross. Vier jaar lang heb ik ze allemaal gewonnen, inclusief de clubwedstrijden.”
Jos stapte in 1976 als een volleerd veldrijder over naar de amateurs, maar daar besloot hij te stoppen met deze wielerdiscipline. “Soms moet je keuzes maken, ik koos voor de weg”, verklaart hij het rigoureuze besluit van destijds.


1976. Jos wint een veldrit in Zwolle.


1977-78, Jos voorop, Herman Snoeijink achter hem.


Gefocust stuurt Jos zijn fiets door het zand

30 | SEIZOENSARBEID

Profwielrenners moeten niet alleen wedstrijden fietsen. Ze moeten ook op de portemonnee letten. Per slot van rekening moet de schoorsteen roken. Het derde jaar als beroepswielrenner was voor Jos qua verdiensten geen bloeiperiode. De HB-ploeg was gestopt, de renners moesten elders een nieuwe broodheer zien te vinden. Jos werd benaderd door de leiding van de formatie B&S – Elro Snacks – Concorde en tekende een contract voor een jaar. Het was eigenlijk de bedoeling dat hij naar de Splendor-ploeg zou gaan met onder andere Eddy Planckaert en Claude Criquielion. Maar deze Belgische ploeg hield hem te lang aan het lijntje, waardoor het B&S – Elro Snacks – Concorde werd.

“Het was geen vetpot”, weet Jos nog heel goed. “Ik kwam van HB en kreeg bij mijn nieuwe ploeg nog minder. Om precies te zijn had ik 2000 gulden per maand, maar dat was niet voor een heel jaar. Het contract gold van 1 maart tot 30 oktober. Een deel ervan was je bruto salaris, de rest waren onkosten. Over een heel jaar uitgesmeerd had ik dus 1300 per maand. Van november tot maart ging je in de ww. Wielrennen werd gezien als seizoensarbeid. Maar over de onkosten die je gemaakt had, kreeg je geen ww. En dan had ik nog een van de beste contracten. Van de meeste collega’s werkten de vrouwen of werkten de renners zelf nog parttime. Ging je op trainingskamp, dan kostte je dat als renner een bepaald bedrag. Daarom gingen sommigen niet mee.” Jos was ook van deze ploeg een der kopmannen, samen met Theo Smit en Jan Aling.

Gelukkig voor Jos had hij in deze ploeg dus nog een van de beste contracten en werkte echtgenote Annette. In veel koersen zat hij van voren en zo verdiende hij nog wat bij. Hij won de proloog van de Ronde van Zweden en verdiende daardoor een extra bedragje voor de ploeg. De ploeg reed wel mee in de meeste klassiekers. Beste resultaat van Jos waren de elfde plek in de Amstel Gold Race en de twaalfde in de Ronde van Vlaanderen. Voor de Ronde van Nederland was de proloog in Enter. Jos werd tweede op twee-tiende van Jan Raas. Handgeklokt.

 

Jos Elen uit Tilburg was de ploegleider/sponsor/eigenaar. Jos typeert hem als een donders fanatiek baasje met een groot hart voor de wielersport “Hij liep bij -2 graden nog in een overhemd met korte mouwen. Omdat hij zich op zijn werk regelmatig in koelcellen ophield, waarin het meer dan -20 graden was. Het was een aardige man die heel wat jaren als ploegleider werkzaam is geweest. Twintig jaar in totaal, waarvan tien jaar bij de profs Ik had veel respect voor hem. Zijn zoon en dochter hebben ook gefietst.”
Nog een anekdote uit het jaar bij de ploeg van Elen. Jos: “Dat gaat over de Ronde van Wierden. Op een zonnige julidag in de vakantie met vele duizenden toeschouwers. Op enig moment ontsnapten we in de finale met drie man uit het peloton. We hadden van tevoren niet met elkaar overlegd, maar ik wist van de organisatie dat ze Francesco Moser hadden gecontracteerd voor 7000,- gulden, plus vliegticket en hotel. Eigenlijk had ik verwacht dat Checco vooraf wel even met de geldbuidel zou rammelen. Zo van quanto costa, dan win ik? Maar hij sprak niet, ook niet toen ik met hem en Hennie Stamsnijder voorop kwam in de finale.”

De beide neven Hennie Stamsnijder en Jos Lammertink bevonden zich in de finale met de oud-wereldkampioen Francesco Moser, ook winnaar van diverse klassiekers. Hoe zou dat aflopen? Jos: “Hennie vroeg: wat doen we? We spraken af om de beurt te demarreren. Stammie ging vol aan, Moser kwam op stoom haalde hem richting Nijverdalsestraat hard terug en vloog er overheen. En daardoor bleef ik alleen met hem over. Het publiek ging helemaal uit zijn dak, spanning ten top. Moser begon demonstratief de toeclip riempjes aan te trekken, mij de kop op te dringen en dan hij zou mij eens even zijn sprintkunsten laten zien. Maar ik klopte hem in de eindsprint. Van alle kanten kwam de vraag hoeveel mij die overwinning wel niet gekost had. Maar dat was dus eens niet aan de orde. Bij grote uitzondering was Moser op waarde geklopt.”


Huldiging: Jos wint de proloog van de Ronde van Zweden


Jos na afloop van de Ronde van Heerhugowaard

Jos na afloop van de Nacht van Hengelo in gesprek met microfonist Harrie Middeljans


Voorjaar 1982. Jos in actie tijdens Parijs-Roubaix.


Francesco Moser en speaker Haarie Middeljans